Na de St. Elisabethsvloed van 1421 werd het verdronken land rond Dordrecht in fasen teruggewonnen. Het buitengebied werd bedijkt en opnieuw in gebruik genomen. De structuur van het gebied werd sterk bepaald door de Noordendijk in het noordoosten, de dwars daarop gerichte Groenedijk, en meer naar het zuidwesten de Blekersdijk. Geheel in het westen was ook de huidige Hoge Bakstraat onderdeel van het dijkenstelsel. Deze dijk was al in het midden van de 16e eeuw lineair bebouwd.
Langs het water van de 1e Singel - de met sluizen afgesloten stadsbuitengracht of Spuihaven - ontwikkelde zich in de 18e eeuw een smalle strook met nijverheid, waaronder veel scheeps- en timmerwerven (terugkomend in de straatnamen Hellingen en Kromhout). Daarbuiten werd het gebied doorsneden door een rationeel lanenpatroon, dat nog vrijwel in zijn geheel in het huidige wegenpatroon is terug te vinden. Hierin vormde de 2e Singel (de huidige ‘Singel’) de centrale as van de gehele schil. Deze as werd gekruist door radialen, die gericht waren op de vijf stadspoorten van Dordrecht. Van west naar oost waren dat de Hoge Bakstraat (Hooge Sluyspoort), Spuyweg (Spuypoort), Blekersdijk en Vriezeweg (Vriezepoort), St. Jorisweg (St. Jorispoort) en de Noordendijk (Kleyne Sluyspoort). Hierbij markeert de Blekersdijk de knik tussen het westelijk en oostelijk deel van de schil.
Tussen de radialen lagen weer dwarsverbindingen die ook deels in het huidige wegenpatroon zijn terug te vinden, zoals het Geldeloze Pad, het Kasperspad en Matena’s Pad. Vanaf het snijpunt van Groenedijk en Vrieseweg strekte de huidige Toulonselaan zich al uit naar het zuidwesten.
Buiten de strook nijverheid langs de 1e Singel, bestond vrijwel het hele gebied uit tuinderijen, kwekerijen, bleekvelden en wat weidegrond. Het gebied was nauwelijks bebouwd, wel kwamen er meerdere industriemolens voor. Het gebied was doorsneden door gegraven waterlopen, die onder meer gebruikt werden voor transport en voor irrigatie van de tuinderijen en kwekerijen. Ook resten van oude getijdenkreken zijn op oude kaarten zichtbaar. Economisch was het gebied geheel op de stad en omliggende havens betrokken. Diverse straatnamen (Blekersdijk, Warmoezenierspad) herinneren aan de oude functies van het gebied.
In de eerste helft van de 19e eeuw werd de schil rond Dordrecht in toenemende mate in gebruik genomen als woongebied. Nabij de tuinderijen werden kleine woningen gebouwd voor de eigenaren en langs de paden (Geldeloze Pad, Kasperspad, Matena’s Pad) verrezen eenvoudige woningen voor arbeiders. In de buurt van de havens en aan het Kromhout breidde het aantal nijverheidsbedrijven zich uit, wat het ontstaan van arbeidersbuurten in de hand werkte.
Omdat de binnenstad was volgebouwd, verschenen er diverse gebouwen met speciale functies in het gebied, onder andere voor het Ministerie van Oorlog.
In het westelijk deel van de schil bouwde de overheid een munitiemagazijn, een militaire werf en viel een deel van de bleekvelden ten offer aan een groot exercitieveld.
Al in de 18e eeuw werden steeds meer tuinen en bleekvelden opgekocht door vermogende stadsbewoners. In het gebied verrezen enkele grote buitenplaatsen, zoals Rozen Hof, Bellevue, Merwestein, Noordhove en Zorgwijk, voor-zien van lusttuinen in de toen in zwang zijnde Engelse landschapsstijl. Hoewel deze vroeg 19e-eeuwse uitbreidingen in de tweede helft van de 19e eeuw grotendeels weer zouden verdwijnen, hebben ze toch invloed gehad op de ontwikkeling van ‘de schil’.
Na de geleidelijke ontmanteling van de oude stadswallen en -poorten namen de bouwactiviteiten in de schil toe. Vermogende bewoners trokken uit de benauwde binnenstad naar ruime villa’s en gerieflijke herenhuizen in het buitengebied. Ook vele nieuwe Dordtenaren vestigden zich in het nieuwe woongebied. Particuliere ondernemers speelden in op deze ontwikkelingen met de bouw van blokken herenhuizen. De villa’s en herenhuizen verrezen vooral langs de hoofdverbindingen van het 18e-eeuwse lanenstelsel, dat tot op de dag van vandaag het wegenpatroon bepaalt. De eerste villa’s verrezen langs de (2e) Singel, die de centrale as van de schil vormde. Deze liep van de Kalkhaven in het westen tot aan de Noordendijk en het daarachter gelegen haven- en industriegebied in het oosten. Aan de Noordendijk eindigde de Singel ter hoogte van de stellingmolen ‘Kyck over den Dyck’ (1713), een van de vele industriemolens die Dordrecht ooit rijk was.
Het oostelijke deel van de schil werd het eerst ingevuld. Het gebied ten westen van de Blekersdijk was omstreeks 1875 nog vrijwel onbebouwd. De komst van de spoorlijn en de bouw van een groot station (1872) gaf een sterke impuls aan de bouwactiviteiten aan deze zijde van de schil.
Het was logischer geweest als het station ter hoogte van de Spuiweg was gebouwd, maar omdat het station niet te dicht bij de spoorbrug kon liggen - de stoomlocomotieven hadden een aanloopje nodig - kwam het op de huidige plaats, waar geen directe toegangsweg tot de stad was. Al in 1874 echter was tussen het station en de binnenstad een nieuwe ‘radiaal’ gerealiseerd: de Eerste en Tweede Toegangsweg (later Stationsweg en Johan de Wittstraat), met een nieuwe brug over de Spuihaven. Ter plaatse van de Johan de Wittstraat lag toen de buitenplaats Villa Maria, waardoor er een vreemde knik lag tussen de Eerste en Tweede Toegangsweg. Rond 1900 kwamen op het terrein van Villa Maria enkele woonstraten met herenhuizen tot stand met onder meer gesloten blokken woningen met middenstandwoningen (omgeving Wilhelminastraat, Bleijenburgstraat).
Parallel aan de spoorlijn werd een nieuwe oost-westas aangelegd, de huidige Burgemeester De Raadtsingel, waar al snel herenhuizen, villa’s en een hotel verrezen.
In de loop van de 19e eeuw kochten particuliere investeerders bijna alle tuinderijen op en ontwikkelden zij deze terreinen voor woningbouw. Het grondpatroon van het 18e-eeuwse lanenstelsel bleef hierbij intact. Langs dit hoofdlanenstelsel verrezen naast villa’s steeds meer gesloten bouwblokken met herenhuizen voor de gegoede burgerij.
De opkomst van Dordrecht als industriestad met havengebonden activiteiten leidde - zeker na de komst van de spoorlijn - eveneens tot een grote toestroom van arbeiders. De gebieden langs de oude dwarslanen (Geldelozepad, Matena’s Pad, Karperspad) en de binnenterreinen achter de inmiddels gerealiseerde bebouwing veranderden in korte tijd in een wirwar van straatjes en doodlopende hofjes met kleine arbeiderswoningen. Sommige hofjes werden op idealistische, andere op meer speculatieve grondslag gerealiseerd. De bouw was meestal van lage kwaliteit en de dichtheden waren altijd hoog. Ondanks de sanering van afgelopen jaren zijn nog enkele fraaie voorbeelden van deze arbeiderswoningbouw in dit gebied te vinden, zoals de neoclassicistische Clara Mariahof (1885), de Hallinqhof (1902) en de Hof De Vereniging (1863). De laatste hof is gebouwd door de ‘Vereeniging tot Verbetering der Huisvesting van de Arbeidende Klasse’ en is een zeer vroege voorloper van de latere sociale woningbouw. De huizen bestaan uit twee woonlagen, die destijds apart werden bewoond en die oorspronkelijk van verschillende zijden toegankelijk waren. De langgerekte vorm van het complex verraadt dat de woningen zijn gebouwd op het terrein van een touwbaan.
Na het verdwijnen van de tuinderijen en kwekerijen en de introductie van riolering en waterleiding waren tegen het einde van de 19e eeuw vrijwel alle waterlopen in het gebied gedempt en de straten verhard. Een van de laatste waterlopen die werd gedempt was het water langs de Blekersdijk (1899), dat liep op de plaats van de huidige middenberm.
De bestaande verbindingswegen tussen het nieuwe woongebied en de oude stad ontwikkelden zich na 1900 als winkelstraten. Deze functie is de laatste decennia sterk achteruitgegaan, maar is in de Spuiweg, en in mindere mate de Blekersdijk, de Vrieseweg en de St. Jorisweg nog wel herkenbaar. Naast de woningen verschenen in het gebied voorzieningen, zoals scholen en kerkgebouwen. Op het voormalige exercitieterrein werd onder meer het Beverwijckplein ingericht, met een aantal woonblokken en aansluitend een groot stadsziekenhuis (1877) en een gymnasium (1880).
De scholen en kerkgebouwen verschenen meestal geruime tijd later dan de wooneenheden. Veel scholen vinden we terug op binnenterreinen. De kerkgebouwen daarentegen vormen vaak belangrijke stedenbouwkundige ankerpunten, zoals de tweetorige Wilhelminakerk aan de Blekersdijk (1898) en de Christelijk Gereformeerde Kerk op de hoek van de Singel en de Dubbeldamseweg (1919) met een markante hoektoren op de kruising van twee zichtassen.
Rond 1910 waren vrijwel overal gesloten straatwanden ontstaan en waren ook de binnenterreinen voor een groot deel gevuld. De industriële ontwikkeling deed zich sterk in de schil gelden. Zo verrees aan de Noordendijk in 1882 een grote watertoren en in 1910 de gemeentelijke elektriciteitscentrale, die later nog enkele malen zou worden uitgebreid.
Rond 1930 was de ‘schil’ volgebouwd. Aan de bouwwoede waren ook de buitenplaatsen opgeofferd. De meeste parken werden herverkaveld en bestemd voor woningbouw. Alleen de villa van Rozenhof, een vijverpartij van Noordhove en het park van Merwestein bleven behouden.
De laatste decennia hebben verschillende saneringsoperaties plaatsgevonden in ‘de schil’. De meeste ingrepen vonden plaats in het westelijke deel van de schil, waar de sanering al in de jaren zestig van de vorige eeuw een aanvang nam. In het oostelijke gebied hebben die grotendeels in de jaren negentig plaatsgevonden.
De ontwikkelingen in de westelijke schil zijn niet los te zien van de nabijheid van de oude binnenstad van Dordrecht. In de jaren zestig werd begonnen met de sanering van het gebied tussen de Spuihaven en Hellingen en de realisering van de Spuiboulevard met kantoorcomplexen. De oorspronkelijke laanstructuur (met name de Hellingen) is hier verdwenen.
In het stationsgebied en langs de as Stationsstraat - Johan de Wittstraat vonden eveneens grootschalige kantoorontwikkelingen plaats. De ‘knik’ in de verbinding tussen stad en station is met het rechttrekken van de Johan de Wittstraat verdwenen, maar is nog wel zichtbaar in de groenstructuur.
Omdat de historische binnenstad moest worden ontzien, maar tegelijk de vitaliteit ervan moest worden gestimuleerd, kreeg de westelijke schil de taak een bijdrage te leveren aan de versterking van de regionale functie van het stadscentrum. Dit betekende onder meer een extra inspanning op het gebied van verkeers- en parkeervoorzieningen en realisering van kantooroppervlak.
Rond het gereconstrueerde Beverwijckplein is veel gesloopt, waaronder het oude stadsziekenhuis, het gymnasium en enkele blokjes arbeidershuizen (Eben Haezerhof). Hiervoor zijn grootschalige kantoor- en nieuwe appartementencomplexen in de plaats gekomen.
In het havengebied, omgeving Wilgenbos/Draai, werden de daar aanwezige industriecomplexen, waaronder koekfabriek Victoria, gesaneerd en eveneens vervangen door nieuwe kantoor- en woningbouwcomplexen.
Rond 1990 vonden verkeersingrepen plaats in aansluiting op de nieuwe verkeersbrug over de Merwede, waarvoor enkele zuidelijke bouwblokken (o.a. aan de Havenstraat) moesten worden gesloopt en waardoor de oude Parallelweg en de Burgemeester de Raadtsingel veranderden in een drukke verkeersader. Diverse hofjeswoningen in het gebied rond het Geldeloze Pad zijn vervangen door nieuwbouw.
In de oostvleugel van de schil is het karakter van eind 19e-eeuws woongebied het best bewaard gebleven. In de jaren negentig zijn hier enkele ‘binnenterreinen’, met name die tussen Kromhout en Singel, en tussen Singel, Noordendijk en Groenedijk, geherstructureerd. De 19e-eeuwse arbeiderswoningen en bedrijfsgebouwen zijn grotendeels vervangen door hedendaagse volkswoningbouw, waarbij het warrige verloop van straten en hofjes voor een deel bewaard is gebleven.
|