Plannaam:
Staart
Status:
Vastgesteld
Plantype:
gemeentelijke overheid/bestemmingsplan
Idn:
NL.IMRO.0505.BP187Staart-3001

HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten

 

 

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

 

4.1.1 Regelgeving en beleid

 

Wet op de archeologische monumentenzorg

Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente.

Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering.

De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek uit te (laten) voeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven.

Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.

 

Besluit ruimtelijke ordening

Sinds 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met

cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.

 

Provinciaal beleid: Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland

De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de

cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. Onderdelen uit de Provinciale

Structuurvisie (2010) zijn hier in opgenomen. De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:

- de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen,

landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven;
-de waardekaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn

gewaardeerd.

Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van

culturele planologie.

Op de beleidskaart staat expliciet de kasteelbiotoop van het laatmiddeleeuwse Huis te Merwede aangeduid. Binnen deze kasteelbiotoop zijn aanwezig: bovengronds de ruïne van het Huis (Rijksmonument), ondergronds de fundering van het Huis (archeologisch monumentaal terrein van zeer hoge waarde) en onder water in de Merwede de fundering van de bij het Huis horende stenen schuur (archeologisch monumentaal terrein van hoge waarde).

De provincie wil de waarden van de historische kasteelterreinen integraal meewegen in ruimtelijke ordenings- en ontwikkelingprocessen. Dit provinciaal belang wordt geborgd aan de hand van een "kasteel- en landgoedbiotoop" in de provinciale Verordening Ruimte.

Met deze regel gaat de ontwikkeling niet op slot, wel zijn eventuele bebouwing of andere ontwikkelingen aan regels gebonden. Van nieuwbouw kan alleen sprake zijn in het geval van versterking of verbetering.
NB. In geval van eventueel verschil in weergave van de kasteelbiotoop tussen de kaart van de Cultuurhistorische Atlas en de kaart van de Verordening Ruimte is de laatste doorslaggevend.

 

 [image]

 

Beleidskaart in de CHA van de provincie Zuid-Holland me de kasteelbiotoop Huis te Merwede

 

Gemeentelijk beleid: Erfgoednota Dordrecht maakt geschiedenis; Erfgoedverordening Dordrecht

Streven is om het erfgoedbeleid steeds meer onderdeel te maken van het beleid op het gebied van de ruimtelijke kwaliteit en inrichting. Daarbij gaat het uitdrukkelijk niet alleen om objecten, maar ook om structuren die iets vertellen of verwijzen naar de historische ontwikkeling van Dordrecht. Hierin past het voornemen om gemeentelijke monumenten aan te wijzen, maar ook om cultuurhistorische beleidskaarten te maken waarop ook te verwachten waarden zijn aangegeven. Nader onderzoek dient uit te wijzen of deze waarden daadwerkelijk aanwezig zijn, hoe groot deze zijn en hoe deze in kunnen worden gezet voor de gebiedsontwikkeling.

 

Gemeentelijke monumenten
In het plangebied zijn nog geen gemeentelijke monumenten aangewezen. De inventarisatie hiervoor is nog niet gestart.

 

 

 

 

Cultuurhistorische waarden

In het kader van het MIP onderzoek 1800-1945 is een specifiek deelgebied geselecteerd: het gebied van de kop van de Staart bij de Prins Hendrikbrug tot aan de Merwedebrug, waarbij de Verzetsheldenbuurt buiten het gebied viel. In de inventarisatie staat o.a.:

“De Staart is een typerend voorbeeld van sociale woningbouw uit het Interbellum, gesitueerd bij een grote scheepswerf en andere zware industrie langs waterwegen (de Merwede) en havens. De verschillende arbeiderswoningbouwcomplexen geven typerende voorbeelden van de ontwikkeling van de arbeidershuisvesting en stedenbouwkundig denken in de genoemde periode.”

Van de scheepswerf zijn veel sporen verdwenen, alleen de Biesboschhal, de insteekhavens, de scheepshelling en een kraanbaan zijn nog aanwezig. De rest van het industriegebied en de woonbebouwing is nog behoorlijk intact.

De inventarisatie voor gemeentelijke bescherming van gebieden of structuren is nog niet gestart. De Merwedehavens en de Kolenhaven komen hiervoor in aanmerking.

In het kader van het Monumenten Inventarisatieproject 1800-1945 van het rijk is een aantal objecten en complexen geselecteerd, die zijn afgevallen voor rijksbescherming, maar in aanmerking komen voor gemeentelijke bescherming:

- Merwedestraat 1-3, brugwachterswoning bij Prins Hendrikbrug, 1910;

- Woningbouwcomplex Noorderkwartier, 1914-1920, 1e woningcomplex op de Staart.

Bij de rijksinventarisatie van interessante objecten uit de wederopbouwperiode is nog het volgende object genoemd:

- Grevelingenweg 24a, brandblustoren op terrein DuPont Nemours, 1961

Andere belangrijke gebouwen en complexen uit diezelfde periode zijn:

- Loswalweg 1 en 1A, NIVON huis, 1933

- Merwedestraat 48, Lipsfabriek

- Baanhoekweg 7 gedeeltelijk, kantoor en pompstation waterleidingbedijf, 1965

- Verzetsheldenbuurt, 1952-1954

- Prins Hendrikbrug, 1952

- Plein 1940-1945 nummer 3 t/m 29 + winkelblok Merwedestraat 263

- Plein 1940-1945 nummer 32, vroegere politiepost

Al deze objecten, complexen en gebieden zijn van cultuurhistorische waarde door hun plaats in de ontwikkelingsgeschiedenis van de Staart als gemengd werk- en woongebied. Een groot deel komt in aanmerking voor bescherming als gemeentelijk monument.

 

Archeologische waarden

Al sinds de jaren '60 vindt archeologisch onderzoek plaats in de gemeente. Sinds 1995 is

in Dordrecht een gemeentelijk archeoloog actief en sinds 1999 beschikt de gemeente

Dordrecht over een opgravingvergunning voor het eigen grondgebied. De gemeente

voert dus sinds 1995 een eigen beleid wat betreft archeologie. Sinds de invoering van de

Wet op de archeologische monumentenzorg in 2007 dienen archeologische waarden

wettelijk in de besluitvorming rond ruimtelijke ordeningsprocessen meegewogen te

worden. In de praktijk gebeurde dit in Dordrecht al sinds 1995.

In 2009 is de archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Dordrecht opgesteld.

De kaart is een detaillering en uitwerking van de kaarten die op nationale en provinciale

schaal beschikbaar zijn. Op het gemeentelijk grondgebied varieert de verwachting van

laag tot zeer hoog. In het bij de kaart behorende rapport "‘Stad en Slib: het

archeologisch potentieel van het Eiland van Dordrecht in kaart gebracht" is de

onderbouwing voor de hoogte van de verwachting verwoord. In de Erfgoedverordening

Dordrecht (2010) zijn aan de archeologische verwachtingen verschillende voorwaarden

en vrijstellingen verbonden. Deze voorwaarden en vrijstellingen worden uiteindelijk in de

nieuwe bestemmingsplannen opgenomen.

Archeologisch onderzoek in de gemeente Dordrecht is gericht op kenniswinst wat betreft

de bewonings- en ontwikkelingsgeschiedenis van de stad en het Eiland. Van groot belang

hierbij is het ontstaan en de ontwikkeling van de stad, de reconstructie van het

(cultuur)landschap van het Eiland van Dordrecht en de relatie tussen stad en platteland

vóór de ingrijpende St. Elisabethsvloed van 1421.

 

Hiermee sluit de gemeente aan op de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie, waarin de relatie tussen mens en landschap in West Nederland binnen de middeleeuwse bewoningsgeschiedenis een speerpunt vormt en uitgewerkt moet worden. De provincie Zuid Holland kent een grote waarde toe aan locaties die informatie bevatten over de ontginning van het veenlandschap in de middeleeuwen. Het is deze ontginning van het veen en de daarmee samenhangende structuren zoals kaden, dijken en sluizen, die ook nu nog beeldbepalend zijn voor het Hollands landschap. Het Eiland van Dordrecht speelt in landschap een opvallende rol vanwege het in 1421 verdronken en daarna volledig afgedekte landschap, waaraan de huidige Biesbosch een blijvende herinnering is.

Bij alle ingrepen in de bodem van Dordrecht dient zorg te worden besteed aan mogelijk

aanwezige archeologische waarden.

Voor aanvang van grondwerkzaamheden dient dan ook onderzocht te worden of en waar

zich archeologische sporen in het gebied aanwezig zijn en wat hun kwaliteit en waarde

is. Als er archeologische behoudenswaardige waarden aanwezig zijn, dient de

initiatiefnemer zorg te dragen voor behoud door planaanpassing of opgraven. Behoud in

situ verdient daarbij de voorkeur. Bij vaststellen van archeologische waarden en het

omgaan met behoudenswaardige waarden dient gewerkt te worden volgens de eisen van

de gemeente Dordrecht. Deze verplichting geldt voor het gehele plangebied.

 

4.1.2 Onderzoek

 

Monumenten

In het plangebied ligt ruïne Huis te Merwede, dat is aangewezen als beschermd rijksmonument (Monumentenwet 1988). In het bestemmingsplan is het monument aangewezen als zijnde van cultuurhistorische waarde.

In het bestemmingsplangebied bevinden zich geen beschermde gebieden.

 

Cultuurhistorie

In 2007 is een uitgebreide inventarisatie gemaakt van de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied en de bebouwing. De definitieve selectie voor bescherming van objecten, structuren en gebieden door plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst wordt op zijn vroegst verwacht in 2014.

Eerder genoemde objecten en complexen uit de periode 1850-1970 zijn van cultuurhistorische waarde door hun aandeel in de ontwikkelingsgeschiedenis van de Staart als gemengd werk- en woongebied. Een groot deel komt in aanmerking voor bescherming als gemeentelijk monument.

In het bestemmingsplan zijn deze objecten en complexen aangewezen als zijnde van cultuurhistorische waarde. Dat betekent dat die zonder vergunning niet gesloopt mogen worden. Als voor genoemde objecten en complexen vergunningaanvragen voor sloop worden ingediend, ligt de onderzoekslast bij de verstorende partij (de aanvrager).

 

Archeologie

In het plangebied gelden drie archeologische waarden (zogenaamde dubbelbestemmingen).

 

Waarde - Archeologie - 1 (donkerrood): zeer hoge archeologische verwachting verbonden aan twee specifieke terreinen met een zeer hoge archeologische waarde:

- het terrein met het AMKnr. 6427 betreft de ondergronds nog aanwezige fundering van het laatmiddeleeuwse Huis te Merwede, de bijbehorende omgrachting en voorburcht. Dit huis is rond 1300 op de zuidoever van de Merwede gebouwd. Een deel van één van de hoektorens is nog bovengronds aanwezig en heeft de status van beschermd (rijks)monument;

- het terrein met het AMKnr. 16206 betreft de nu onderwater in de Merwede gelegen fundering van een laatmiddeleeuws stenen gebouw, vermoedelijk de tiendschuur behorend bij Huis en Heerlijkheid van Merwede.
Onderzoek is op beide locaties verplicht bij bodemingrepen dieper dan 40 cm –mv.

Waarde - Archeologie - 2 (rood): hoge archeologische verwachting vanwege ligging in de hoger gelegen oeverzone van de rivier de Merwede.

Onderzoek is verplicht bij bodemingrepen dieper dan 70 cm -mv.

 

Waarde - Archeologie - 3 (oranje): middelmatige archeologische verwachting vanwege ligging in het lagergelegen komkleigebied tussen de twee rivieren Merwede en Dubbel.

Onderzoek is verplicht bij bodemingrepen dieper dan 100 cm -mv

In de praktijk zal de Waarde Archeologie 3 vaak al op voorhand bijgesteld worden tot laag. Dit in verband met het tot vloedvrije hoogte ophogen van het gebied in het begin van de 20e eeuw. Uit eerder uitgevoerd archeologisch booronderzoek is gebleken dat deze ophoging plaatselijk circa 4 m dik is.

 
[image]

 

Archeologisch onderzoek naar de resten van het verdronken en bedekte

laatmiddeleeuwse landschap sluit aan bij twee nationale en provinciale

onderzoeksthema’s “de Middeleeuwse ontginning en bewoning van de veengebieden” en

“het omgaan met water in het verleden”. Vanwege het feit dat niet bekend is waar archeologisch interessante gebieden of objecten zich exact bevinden, dient bij alle

ingrepen in de bodem van het plangebied zorg te worden besteed aan de potentieel

aanwezige archeologische resten.

Voor aanvang van grondwerkzaamheden dient dan ook op kosten van de

initiatiefnemer/veroorzaker onderzocht te worden of en waar archeologische sporen

in het gebied aanwezig zijn en wat hun kwaliteit en waarde is. Als er archeologische

behoudenswaardige vindplaatsen aanwezig zijn, dient de initiatiefnemer zorg te dragen

voor behoud door planaanpassing of door opgraven. Behoud in situ ofwel in de bodem

zelf verdient daarbij de voorkeur. Bij vaststellen van archeologische waarden en het

omgaan met behoudenswaardige waarden dient gewerkt te worden volgens een door de

Gemeente Dordrecht op te stellen Programma van Eisen (PvE).

In het plangebied mag alleen worden gebouwd als uit onderzoek blijkt dat geen

beschermingswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of deze in voldoende mate

zijn zeker gesteld. In het bestemmingsplan is hiervoor een regeling getroffen; dit zijn de hiervoor genoemde bestemmingen Waarde - Archeologie - 1, - 2 en - 3.

Die regeling is gebaseerd op Hoofdstuk V Archeologische Monumentenzorg, Artikel 38a e.v., Monumentenwet 1988.

 

 

Deze regeling geldt niet voor:

- gelijke vervanging van bestaande bouwwerken;

- bodemingrepen tot maximaal 40 cm, 70 cm of 100 cm beneden maaiveld afhankelijk van de archeologische waarde/verwachting;

- heipalen tot een maximum van 5% van het daadwerkelijk te bebouwen gebied

oppervlak.

In alle andere gevallen dient voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning op

kosten van de initiatiefnemer/veroorzaker eerst archeologisch onderzoek uitgevoerd en

gerapporteerd te worden.

 

4.1.3 Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan de Monumentenwet 1988 en houdt rekening met de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

 

4.2.1 Regelgeving en beleid

Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening is het gewenst ruimtelijke scheiding aan te brengen tussen bedrijven en milieugevoelige functies zoals wonen. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet onnodig in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

 

Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

 

4.2.2 Onderzoek

 

Inleiding

Het industriegebied Merwedehaven maakt onderdeel uit van het plangebied. De Eerste Merwedehaven bestaat uit kleinschalige en grootschalige bedrijvigheid, beperkte detailhandel en watergebonden bedrijvigheid. Voor dit deel van het industrieterrein geldt nog geen milieuzonering.

De Oostpoort ligt braak, met uitzondering van de vestiging van MacDonalds en een zwaar trafostation. Voor dit deelgebied is al eerder een milieuzonering vastgesteld. Deze milieuzonering is in dit bestemmingsplan overgenomen.

Rondom de Tweede Merwedehaven zijn verschillende kadegebonden en niet-kadegebonden bedrijven gevestigd, naast een maatschappelijke functie in de vorm van de gevangenis. DuPont is een groot chemiebedrijf met in dit gebied de grootste zoneringen voor externe veiligheid en geluid. Ten oosten daarvan zijn verschillende afvalverwerkende bedrijven gevestigd. Ook voor dit deel van het industrieterrein geldt nog geen milieuzonering. Hetzelfde geldt voor de bestaande en nieuwe bedrijvigheid ten zuiden van de Baanhoekweg, ten oosten van de Merwedepolder.

 

Als onderdeel van de "Milieuonderzoeken ten behoeve van bestemmingsplan De Staart" (Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, 30 augustus 2012), opgenomen in bijlage 1 bij deze toelichting, is een inventarisatie uitgevoerd van alle aanwezige bedrijven en hun milieucategorie.

 

Uitgangspunten bij de milieuzonering

Voor het vastleggen van de milieuzonering is gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). In deze VNG uitgave worden richtafstanden gegeven per type bedrijfsactiviteit en wordt op basis van deze afstanden aan elk opgenomen bedrijfsactiviteit een milieucategorie toegekend. Er worden zes milieucategorieën onderscheiden, die vervolgens weer verder onderscheiden worden in twee of meer subcategorieën. De gegeven richtafstanden gelden ten opzichte van een "rustige woonwijk".

 

Op de Staart is geen sprake van een "rustige woonwijk". De Staart is een gemengd gebied. Weliswaar is er sprake van een scheiding tussen wonen en bedrijvigheid, maar deze functies zitten dicht op elkaar, gescheiden door de hoofdontsluitingsweg Merwedestraat-Baanhoekweg.

De richtafstanden in bovengenoemde VNG-publicatie kunnen voor het omgevingstype “gemengd gebied”, met één afstandstap worden verlaagd. Hiervan is gebruik gemaakt bij de in dit bestemmingplan toegepaste zonering.

Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Het industriegebied is tevens een voor geluid gezoneerd industrieterrein. Op dat terrein zijn inrichtingen toegestaan die in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken.

De verdeling van geluidruimte is vastgelegd in het Zonebeheerplan De Staart, vastgesteld op 7 juli 2009. De verdeling van geluidruimte is grotendeels gebaseerd op de bestaande situatie zoals die was in 2009. Er is daarbij niet geredeneerd vanuit (goede) ruimtelijke ordening. Om die reden wordt het aspect geluid ook bij de milieuzonering, conform de VNG-publicatie, meegenomen.

 

De woonwijken Staart West en Staart Oost en de gevangenis vormen het vertrekpunt vanwaar de afstanden voor de verschillende milieuzones zijn gemeten. Aan de Grevelingenweg zijn in totaal 7 bedrijfswoningen gevestigd. Met deze bedrijfswoningen is in de milieuzonering geen rekening gehouden.

 

Het voorgaande leidt binnen het industriegebied tot een zogenaamde inwaartse zonering waarbij, naarmate de afstand ten opzichte van de woningen/woonwijken toeneemt, bedrijfsactiviteiten uit steeds hogere milieucategorieën zijn toegestaan.

Milieuzones worden toegepast, ongeacht de feitelijke omstandigheden of de eigendomssituatie. Immers, eigendomssituaties kunnen wijzigen en het gaat er om dat de vereiste ruimtelijke scheiding wordt bereikt.

 

Deze methodiek brengt met zich mee dat voor één bedrijfskavel twee of meer milieuzones kunnen gelden. In die gevallen moeten bedrijven bij de situering van de verschillende deelactiviteiten rekening houden met de verschillende milieuzones binnen de bedrijfskavel.

Is binnen één bedrijf sprake van meerdere ruimtelijk te onderscheiden deelactiviteiten, dan worden deze deelactiviteiten afzonderlijk beschouwd en getoetst aan de milieuzonering. Een categorie 4.1-activiteit mag uitsluitend zijn gesitueerd op een deel van een bedrijfsperceel waar die categorie (4.1) is toegestaan. Gebeurt dat niet dan is er sprake van strijd met het bestemmingsplan. Door consequente toepassing van deze methodiek wordt de planologisch gewenste ruimtelijke scheiding ook daadwerkelijk bereikt.

 

Bedrijven moeten niet alleen voldoen aan de milieuzonering uit het bestemmingsplan maar ook aan de Wet milieubeheer. Deze wet kent een eigen beoordelingskader voor de milieueffecten van bedrijven. De toepassing daarvan zal er, zoals bij de zonering, toe leiden dat milieubelastende activiteiten op een verantwoorde afstand van gevoelige functies worden gesitueerd.

Beide instrumenten dienen daarmee eenzelfde doel en kunnen naast elkaar functioneren.

Op de verbeelding van het bestemmingsplan zijn de milieuzones ingetekend met daarin aangegeven welke milieucategorie er in die zone maximaal is toegestaan. In de bij het bestemmingsplan gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten is te zien welke bedrijven bij welke milieucategorie zijn toegestaan.

Daarnaast is een inventarisatie uitgevoerd van alle binnen het plangebied aanwezige bedrijven en hun milieucategorie. Zie bijlage 1 van de milieuonderzoeken.

 

Maatbestemmingen in afwijking van de milieuzonering

Omdat het plangebied grotendeels een reeds bestaand bedrijventerrein betreft, doet de situatie zich voor dat er reeds gevestigde bedrijven zijn die een hogere milieucategorie hebben dan op het betreffende perceel conform de milieuzonering eigenlijk is toegestaan. Deze bedrijven hebben een maatbestemming gekregen. Bij vertrek van bedrijven met een dergelijke hogere categorie kan eenzelfde bedrijf zich hier vestigen, of uitsluitend een bedrijf tot en met de milieucategorie, die volgens de verbeelding is toegestaan.

 
Het gaat hierbij om de volgende bedrijven:

 

 

Struyk Verwo Groep Dordrecht B.V. – Merwedestraat 40

Betonwarenfabriek.

Bedrijfsactiviteiten zijn vergelijkbaar met:

SBI code 2661.1

Betonwarenfabriek met persen, triltafels of bekistingstrillers

milieucategorie 5.2

 

 

Scheepswerf Hoebee – Merwedestraat 56, 58, 60 en 62-77

Scheepsbouw- en reparatiebedrijf.

Bedrijfsactiviteiten zijn vergelijkbaar met:

SBI code 351

Scheepsbouw- en reparatiebedrijven: metalen schepen > 25 m en/of proefdraaien motoren >= 1 MW

milieucategorie 5.1

 

 

Stroom en Visser B.V. – Veerplaat 80

Reinigingsbedrijf voor schepen, industrie en inzamelingsbedrijf voor afvalstoffen; schepen kunnen op de eigen bedrijfslocatie gereinigd worden.

Bedrijfsactiviteiten zijn vergelijkbaar met:

SBI code 6311.2

Laad-, los- en overslagbedrijven tbv de binnenvaart: tankercleaning

Milieucategorie 4.2

 

 

Mulder Europe B.V. – Baanhoekweg 16

Productie van betonmixers.

Bedrijfsactiviteiten zijn vergelijkbaar met:

SBI code 2821

Tank- reservoirbouwbedrijven, productieoppervlak < 2000 m2

milieucategorie 4.2

 

 

DuPont de Nemours – Baanhoekweg 22

Prductie van chemische producten waaronder koel- en koudemiddelen en kunstharsen.

Bedrijfsactiviteiten zijn vergelijkbaar met:

SBI code 2416

Kunstharsenfabrieken

milieucategorie 5.2

 

 

HVC – Baanhoekweg 8-12

Afvaloverslag

Bedrijfsactiviteiten zijn vergelijkbaar met:

SBI code 9002.1

Afvaloverbrengstation

milieucategorie 4.2

 

 

Voor scheepswerf Hoebee geldt de afwijkende milieucategorie 5.1 ook voor een deel van de haven (bestemming Water - Haven). De aanduiding op de verbeelding is gebaseerd op de omgevingsvergunning d.d. 20 juli 2012 (veranderen van de inrichting).

Een afwijkende bestemmingsregeling is ook opgenomen voor het bedrijf aan de Baanhoekweg 1, namelijk Ribowa Bootservice. Dit betreft een bedrijf in milieucategorie 4.1: voor scheepsbouw en reparatie-metalen schepen-scheepslengte kleiner dan 25 meter. De bestemming Gemengd -3 is gelegd op de Merwehal en directe omgeving. De toegestane milieucategorie is maximaal 3.2.

 

 

4.2.3 Conclusie

Voor een groot deel van het industriegebied wordt voor het eerst vanuit milieuoogpunt gezoneerd. De meeste bestaande bedrijfsactiviteiten passen in de milieuzonering, die met toepassing van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering, in dit bestemmingsplan is opgenomen.

In enkele gevallen is sprake van een zwaardere milieucategorie dan volgens de zonering mogelijk zou zijn. Voor die activiteiten is een afwijkende gebruiksregel opgenomen, op grond waarvan die activiteit positief is bestemd en onbelemmerd kan worden voortgezet.

 

4.3 Bodemkwaliteit

 

4.3.1 Regelgeving en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

 

Bodemkwaliteitskaart Dordrecht

Op basis van alle bij de gemeente Dordrecht geregistreerde bodemonderzoeken is in 2002 de Bodemkwaliteitskaart Dordrecht opgesteld. Deze is in 2007 geactualiseerd. Op deze kaart staat weergegeven wat de algemene bodemkwaliteit van de grond van een bepaalde zone in Dordrecht is. Hierbij wordt geen rekening gehouden met verontreinigingen veroorzaakt door lokale bronnen zoals tankstations, wasserettes en andere verontreinigende activiteiten.

Voor grond waarin bodemverontreinigingen voorkomen gelden beperkingen bij hergebruik en afvoer van grond. Deze beperkingen verschillen per locatie en worden bepaald aan de hand van de eisen welke gesteld worden in de Wet Bodembescherming, het Bouwstoffenbesluit en het Gemeentelijk Grondstromenbeleid.

Bij nieuwe ontwikkelingen op de locatie zal bodemonderzoek moeten uitwijzen of de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik of dat saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn.

 

4.3.2 Onderzoek

Het plangebied ligt buitendijks. Deze buitendijks gelegen terreinen zijn van oudsher opgehoogd met diverse materialen en blijken licht tot sterk verontreinigd met zware metalen en PAK.

Naast deze algemene bodemkwaliteit van het gebied is een aantal specifieke verontreinigingen aanwezig, van de grond en van het grondwater.

Voor een aanzienlijk deel van deze specifieke verontreinigingen zijn reeds saneringen uitgevoerd of worden die voorbereid. De saneringen bestaan meestal uit het deels ontgraven, deels isoleren en beheersen van de verontreiniging.

Bij nieuwe ontwikkelingen (rondom vergunningverlening, grondwerken, verkoop en dergelijke) is het in beeld brengen van de bodemverontreiniging aan de orde en indien nodig saneringsmaatregelen. Bijzondere locaties hierbij zijn de Merwedepolder (in stand houden bodemisolerende voorzieningen woonwijk) en Crayestein-West (afgedekte stortplaats).

De bodemkwaliteit is niet van invloed op de bestemmingstoedeling in het plangebied.

 

4.3.3 Conclusie

Vanuit een oogpunt van bodemkwaliteit bestaat er geen bezwaar tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen en bouwmogelijkheden.

 

4.4 Duurzaamheid

 

4.4.1 Regelgeving en beleid

 

Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4)

Met het Nationaal Milieubeleidsplan 4 uit juni 2001 is een nieuwe beleidscyclus gestart, met een over meerdere decennia vol te houden pad van transitie naar duurzaamheid.

De verschillende transities zijn ondergebracht in drie clusters:

  • transitie naar duurzame energiehuishouding;

  • transitie naar een duurzaam gebruik van biodiversiteit en hulpbronnen;

  • transitie naar duurzame landbouw.

 

Het NMP 4 beoogt het permanente proces van verbetering te versterken door integrale oplossingen in ontwikkelen voor hier en nu, voor elders en later. De kwaliteit van de leefomgeving wordt bepaald door het aanbod van woningen, werkgelegenheid, winkels en andere voorzieningen in de omgeving of door de aanwezigheid van groen, natuur, ruimte en afwisseling van karakteristieke gebieden. Ook blijkt de waardering van het stedelijk gebied steeds meer gekoppeld te worden aan de waardering van het landelijk gebied en omgekeerd.

Het milieubeleid draagt echter ook bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Milieu en ruimtelijke ordening raken steeds meer verweven. Milieubeleid en ruimtelijk beleid moeten elkaar dan ook versterken.

 

Het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het definiëren en realiseren van milieukwaliteit en de uitvoering van het beleid op het meest passende bestuursniveau komt te liggen.

 

Maatschappelijk Duurzaam Ontwerpen

Maatschappelijk Duurzaam Ontwerpen beoogt de kwaliteit van een gebouw met de omgeving te verbeteren wat betreft toegankelijkheid, bruikbaarheid, veiligheid en duurzaamheid. Een goed toegankelijk, veilig, gebruikersvriendelijk en duurzaam gebouw is in ieders belang.

De gemeente verwacht van projectontwikkelaars en architecten dat zij zich houden aan het gemeentelijke beleid en nieuwbouwwoningen laten voldoen aan de Gemeentelijke prestatierichtlijn.

Utiliteitsbouw moet voldoen aan het Handboek van Toegankelijkheid en de Gemeentelijke prestatierichtlijn.

 

4.4.2 Onderzoek

Voor het overgrote deel is er in dit plangebied sprake van het beschrijven van de bestaande situatie. Er zijn enkele nieuwe ontwikkelingen voorzien waarbij het aspect duurzaamheid aan de orde zal kunnen komen.

Zo mogelijk zullen daarbij duurzaamheidsmaatregelen als groene daken en andere duurzaamheidsoplossingen als warmte-koude opslag worden gestimuleerd.

 

4.4.3 Conclusie

Bij (vooral) nieuwe ontwikkelingen zal aandacht moeten zijn voor het aspect duurzaamheid. Via de toetsing van een aanvraag omgevingsvergunning zal dit nadere aandacht verkrijgen.

 

 

4.5 Externe veiligheid

 

4.5.1 Regelgeving en beleid

Onderdeel van de ruimtelijke opgave is dat er aandacht wordt besteed aan de externe veiligheidsaspecten. Conform het in Dordrecht vastgestelde Toetsingskader Externe Veiligheid wordt in deze paragraaf aandacht besteed aan plaatsgebonden risico, groepsrisico, zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten. Verder wordt ingegaan op de provinciale CHAMP-benadering.

 

De gegevens uit deze paragraaf zijn gebaseerd op de milieuonderzoeken, opgenomen in bijlage 1 bij deze toelichting.

 

Structuurvisie

Voor het beleidskader is de Structuurvisie Dordrecht van belang. Daarin is voor het industrieterrein aangegeven dat nieuwvestiging van risicorelevante bedrijven niet mogelijk is. De redenen daarvoor zijn de nabije ligging van de woonwijken en de slechte kwaliteit van de route gevaarlijke stoffen. Uitbreiding van bestaande risicorelevante bedrijven is mogelijk onder de voorwaarde dat de risico’s (10-6 contour) binnen de poort worden gehouden.

Voor het wonen op Staart-West (rustig stedelijk) en Staart-Oost (suburbaan) wordt gestreefd naar een zo laag mogelijke waarde voor het groepsrisico, met een maximum waarde van 0,75 maal de oriënterende waarde. Verder wordt gebruik gemaakt van clusterzonering. Dat betekent dat, waar mogelijk, hindergevoelige (inclusief risicorelevante) industrie wordt omringd door lichtere bedrijvigheid. Dit is vastgelegd met de milieuzonering (zie hoofdstuk 4.2).

 

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is sinds 27 oktober 2004 van kracht. Het besluit verplichtte gemeenten risicovolle situaties van inrichtingen ten opzichte van kwetsbare bestemmingen binnen 3 jaar te saneren als het plaatsgebonden risico hoger was dan 10-6. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevi werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.

 

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn risicoafstanden opgenomen voor ondergrondse buisleidingen met gevaarlijke stoffen.

Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.

 

Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen geeft het Rijk zijn beleid aan over de afweging tussen veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving. Bij het opstellen van deze circulaire is zoveel mogelijk aangesloten op de systematiek zoals die is opgenomen in het Bevi.

 

Provinciaal beleid: CHAMP

De Provincie Zuid- Holland heeft, om het begrip groepsrisico en de bijbehorende motiveringsplicht (bij overschrijdingen van de oriënterende waarde) inhoud te geven, de CHAMP-benadering ontwikkeld. CHAMP is een acroniem voor: Communicatie, Horizon, Anticipatie, Motivatie en Preparatie. Eerder genoemd toetsingskader is een aanvulling op en in sommige gevallen een invulling van CHAMP.

De voorgenomen ontwikkeling wordt met behulp van de CHAMP methodiek tegen het licht gehouden.

 

 

Gemeentelijk beleid: toetsingskader externe veiligheid

Conform de vereisten van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen wordt aandacht besteed aan externe veiligheid. Op grond van deze besluiten zijn gemeenten verplicht tot het doen van een groepsrisicoverantwoording. De verantwoording van het groepsrisico vindt plaats aan de hand van het gemeentelijk risicobeleid, zoals is opgenomen in het Toetsingskader Externe Veiligheid. Hierin wordt aandacht besteed aan het plaatsgebonden risico, het groepsrisico, zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.

 

Voor externe veiligheid (EV) worden twee normstellingen gehanteerd:

Het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid

voor individuele burgers.

Het Groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als

gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

 

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats.

Bij plaatsgebonden risico gaat het om de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op

een bepaalde geografische plaats in de omgeving van een risicobron overlijdt als

rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij deze bron, er

van uitgaande dat die persoon onbeschermd en permanent op deze plaats aanwezig is.

Anders gezegd, het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het plaatsgebonden

risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk

risico met elkaar verbindt (zogeheten: risicocontour). Dergelijke contouren zijn van belang bij de beoordeling of een risicovolle activiteit of een risicogevoelige bestemming op een bepaalde plaats kan worden toegelaten. Voor het plaatsgebonden risico is door de rijksoverheid voor nieuwe situaties een grenswaarde vastgesteld van 10-6/jaar.

 

Groepsrisico

Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een

bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van één ongeval bij de risicobron waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Dit risico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare.

Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied van een hier bedoeld ongeval

aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het groepsrisico kan

worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke

slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op ten minste dat aantal slachtoffers. Voor het groepsrisico geldt, in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico, geen harde norm, maar een oriënterende waarde.

 

Ter bepaling van de 10-6 contour van het plaatsgebonden risico en de hoogte van het

groepsrisico zijn risicostudies uitgevoerd. De uitkomsten van deze studies zijn beoordeeld aan de hand van het provinciale en gemeentelijke beleid.

 

4.5.2 Onderzoek

 

Bedrijven

Binnen het plangebied zijn vier risicorelevante bedrijven gelegen. Eén daarvan, DuPont, valt onder het Besluit risico’s zware ongevallen (BRZO). Daarnaast is er één EV-relevant bedrijf dat niet onder het Bevi valt. Buiten het plangebied is één voor dit plangebied relevant Bevi-bedrijf aanwezig.

 

 

 

 

 

Bedrijf

adres

EV-categorie

EV-relevante activiteit

DuPont

Baanhoekweg 22

Bevi, BRZO

Fabriek voor chemische producten, waaronder koel- en koudemiddelen en kunstharsen

Gebr. Moret BV

Baanhoekweg 20

Bevi

Benzineservicestationmet LPG (maximaal 1.000 m3 per jaar)

Evides Waterleidingbedrijf

Baanhoekweg 7

risicorelevant

Opslag gevaarlijke stoffen

Luijten Verf

Merwedestraat 140

risicorelevant

Opslag gevaarlijke stoffen (< 10 ton per opslaglocatie)

Stichting Wantijbad

Badweg 12 (buiten plangebied)

risicorelevant

Opslag gevaarlijke stoffen

Tabel 1 De risicorelevante bedrijven binnen en buiten het plangebied

 

 

Plaatsgebonden risico

In onderstaande tabel zijn de bedrijven vermeld en is de omvang van de contour van het plaatsgebonden risico omschreven.

 

Bedrijf

Omschrijving PR 10-6

DuPont

De contour voor de 10-6 loopt ten noorden, oosten en zuiden van de inrichting tot over de inrichtingsgrens en ook over de percelen van derden. Binnen de contour zijn geen kwetsbare objecten gelegen.

Gebr. Moret BV

De 10-6 op basis van het afstandscriterium bedraagt 45 meter vanaf het LPG-vulpunt. Deze contour loopt deels buiten de inrichtingsgrens en over de percelen van derden. Binnen de contour bevindt zich een beperkt kwetsbaar object, een bedrijfswoning van derden. Dit is een bestaande situatie die niet leidt tot een saneringssituatie.

Evides Waterleidingbedrijf

De aanwezige hoeveelheden gevaarlijke stoffen leiden niet tot contouren.

Luijten Verf

De aanwezige hoeveelheden gevaarlijke stoffen leiden niet tot contouren.

Stichting Wantijbad

De aanwezige hoeveelheden gevaarlijke stoffen leiden niet tot contouren.

Tabel 2 met de risicorelevante bedrijven en de omschrijving van het plaatsgebondenrisico PR 10-6

 

In de milieuonderzoeken van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid zijn de figuren met de 10-6 contouren van DuPont en Moret opgenomen. Zie bijlage 1 bij deze toelichting.

 

 

 

 

 

 

 

Groepsrisico

In onderstaande tabel zijn de bedrijven vermeld en is het groepsrisico (GR) beschreven.

 

Bedrijf

Omschrijving groepsrisico

DuPont

De 10-8 contour wordt beschouwd als het invloedsgebied en ligt over een groot deel van het plangebied (en daarbuiten). Het GR bedraagt in de huidige situatie 1,46 maal de oriëntatiewaarde (zie toelichting hieronder).

Gebr. Moret BV

Het GR is beoordeeld aan de hand van de rekentool LPG. Het GR ligt laag, op 0,2 maal de oriëntatiewaarde.

Evides Waterleidingbedrijf

De aanwezige hoeveelheden gevaarlijke stoffen leiden niet tot contouren.

Luijten Verf

De aanwezige hoeveelheden gevaarlijke stoffen leiden niet tot contouren.

Stichting Wantijbad

De aanwezige hoeveelheden gevaarlijke stoffen leiden niet tot contouren.

Tabel 3 met de risicorelevante bedrijven en de omschrijving van het groepsrisico

 

Op DuPont na levert het groepsrisico geen belemmeringen op.

 

DuPont

Er is in juli 2009 een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) van DuPont, Baanhoekweg 22, te Dordrecht gemaakt door Oranjewoud SAVE. Deze QRA is onderdeel van de geldende milieuvergunning en wordt gehanteerd als de meest actuele weergave van de risicosituatie. Deze QRA wordt dan ook als uitgangspunt gebruikt bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan.

 

Voor de berekening van het groepsrisico zijn in deze QRA, op basis van artikel 12 van het BEVI, de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Binnen de 10-6 contour en 10-8 contour de aanwezige populatie op basis van gegevens uit “Bridgis”.

  • Buiten de 10-8 contour op basis van de vigerende bestemmingen en kengetallen uit de “Handleiding Verantwoording Groepsrisico”.

 

Op basis van deze populatiegegevens is een groepsrisico berekend van 0,8 maal de orientatiewaarde.

 

Voor de risicoberekening ten behoeve van dit bestemmingsplan is wederom een groepsrisicoberekening uitgevoerd. Gelet op artikel 13 van het BEVI moet voor de bepaling van het groepsrisico nu naast de aanwezige populatie eveneens de zogenaamde plancapaciteit betrokken worden. Dit resulteert in de maximaal te verwachten bevolkingsdichtheid binnen de 10-8 contour van het bedrijf Dupont. Voor de groepsrisicoberekening leidt dit tot de volgende uitgangspunten:

  • Binnen de 10-6 contour en 10-8 contour de aanwezige populatie op basis van gegevens uit de “Populator” vermeerderd met de plancapaciteit in de gemeenten Dordrecht, Papendrecht en Sliedrecht

  • Buiten de 10-8 contour op basis van de vigerende bestemmingen en kengetallen uit de “Handleiding Verantwoording Groepsrisico”.

 

Op basis van deze populatiegegevens is een groepsrisico berekend van 1,46 maal de orientatiewaarde.

 

 

 

Transportroutes

 

Wegtransport gevaarlijke stoffen

De N3 loopt van noord naar zuid door het plangebied. Over de N3 vindt transport plaats van gevaarlijke stoffen. Op grond van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen geldt een contour voor het plaatsgebonden risico langs de N3. Voor het traject ten noorden van de Baanhoekweg/Merwedestraat is dat 33 meter uit het hart van de weg. Ten zuiden van de Baanhoekweg/Merwedestraat bedraagt de 10-6 contour 47 meter uit het hart van de weg.

Binnen de 10-6 contouren zijn geen kwetsbare objecten aanwezig of geprojecteerd. Binnen de 10-6 contour is wel een beperkt kwetsbaar object aanwezig, de gymzaal aan de Merwedestraat 275-277.

 

Het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen op de N3 bedraagt 0,56 maal de oriëntatiewaarde en wijzigt door het conserverend karakter van het bestemmingsplan niet.

 

Het invloedsgebied langs de N3 betreft een zone van 200 meter aan weerszijden. Voor deze zone is een regeling opgenomen waarbij de vestiging van functies met beperkt zelfredzame personen niet is toegestaan.

 

Vooruitlopend op de AMvB transport externe veiligheid wordt in het eindrapport Basisnet weg (min. V&W 2009) voor nieuwe ontwikkelingen langs de N3 een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter vanaf de zijkant van de buitenste rijstrook aangehouden. In dit gebied mogen geen nieuwe kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten worden gesitueerd.

 

De Baanhoekweg is aangewezen als route gevaarlijke stoffen. De omvang van het transport leidt niet tot risicocontouren.

 

Railtransport gevaarlijke stoffen

De Merwede - Lingelijn wordt niet gebruikt voor doorgaand transport van gevaarlijke stoffen. Wel worden via deze lijn en de raccordementslijn naar het industrieterrein gevaarlijke stoffen vervoerd naar DuPont. Vanwege de lage aantallen ligt de contour voor het plaatsgebonden risico op het spoor zelf en is het groepsrisico nihil.

 

Watertransport gevaarlijke stoffen

Het plangebied ligt binnen de invloed van de Beneden - Merwede. Plaatsgebonden risico is niet aanwezig en het groepsrisico is nihil.

Vooruitlopend op de AMvB transport externe veiligheid wordt in het eindrapport Basisnet water (min. V&W 2008) voor nieuwe ontwikkelingen langs de rivier een plasbrandaandachtsgebied van 25 meter vanaf de waterlijn aangehouden. In dit gebied mogen geen kwetsbare en/of beperkt kwestbare objecten worden gesitueerd.

 

In het oostelijke deel van de Kolenhaven is een ligplaats voor kegelschepen aanwezig. Geadviseerd wordt om een plasbrandaandachtsgebied rondom de haven van 25 meter vanaf de waterlijn aan te houden.

 

Buisleidingtransport gevaarlijke stoffen

In het plangebied zijn twee hogedrukaardgasleidingen en één stikstofleiding aanwezig. Van beide aardgasleidingen is een kwantitatieve risico-analyse gemaakt. De PR 10-6 contour ligt op de leidingen zelf en het groepsrisico is laag (0,2 maal de oriëntatiewaarde).

Rond de stikstofleiding is geen sprake van relevante externe veiligheidsrisico’s.

Voor de leidingen moet een belemmeringenstrook van vijf meter worden vrijgehouden.

 

 

 

Plaatsgebonden risico

In de milieuonderzoeken van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid zijn de figuren met de PR 10-6 contouren van DuPont en Moret opgenomen. In beide gevallen loopt de PR 10-6 tot buiten de inrichtingsgrens en tot over percelen van derden. Dit leidt niet tot saneringssituaties maar legt wel een beperking op de percelen van derden. De PR 10-6 contouren zijn als veiligheidszones in dit bestemmingsplan vastgelegd.

Voor Moret zijn de contouren conform de Regeling externe veiligheid inrichting (Revi) als veiligheidszone vastgelegd. Voor DuPont is de veiligheidszone gebaseerd op de vigerende milieuvergunning. In de regels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de veiligheidszone aan te passen. Verruiming is niet mogelijk ter plaatse van percelen van derden.

Met de veiligheidszones wordt niet alleen beoogd om de omgeving te beschermen, maar wordt ook de milieuruimte inzake externe veiligheid voor de twee betreffende bedrijven vastgelegd.

 

De vestiging van nieuwe Bevi-bedrijven is in de planregels uitgesloten. De redenen daarvor zijn de nabije ligging van de woonwijken en de slechte kwaliteit van de route gevaarlijke stoffen.

Bedrijven die niet onder het Bevi vallen maar die wel relevant zijn voor externe veiligheid zijn op grond van dit bestemmingsplan toegestaan. Hiervoor worden geen specifieke regels opgenomen. In die gevallen zal vanuit de Wet milieubeheer een zo veilig mogelijke situatie worden voorgeschreven.

 

Groepsrisico

Het transport over weg, water en spoor levert geen belemmeringen op voor wat betreft het groepsrisico. Dat geldt voor de in het plangebied aanwezige buisleidingen en de in het plangebied aanwezige risicorelevante bedrijven, met uitzondering van DuPont. DuPont geeft een groepsrisico van 1.46 maal de oriëntatiewaarde, hierbij is de bevolking binnen het invloedsgebied in de gemeenten Sliedrecht, Papendrecht en Dordrecht in ogenschouw genomen. In de veiligheidsanalyse ten behoeve van dit bestemmingsplan is tevens gekeken naar de bijdrage van de individuele gemeenten aan het groepsrisico van DuPont. Hieruit blijkt dat de bijdrage van de populatie in Dordrecht (het met dit plan beïnvloedbaar deel van de populatie) aan de hoogte van het groepsrisico rond de oriëntatiewaarde ligt. Op grond van de structuurvisie Dordrecht 2020 (2008) is de maximale waarde voor woonwijken op de Staart bepaald op 0,75 maal de oriëntatiewaarde. Ten opzichte van de in de structuurvisie geformuleerde doelstelling is er derhalve sprake van een te hoog groepsrisico.

Hieronder worden zowel de ruimtelijke maatregelen als de maatregelen op inrichting niveau beschreven die zijn opgenomen cq. getroffen om het groepsrisico te beheersen en waar mogelijk te reduceren.

 

Ruimtelijke maatregelen met het oog op het groepsrisico

Met het oog op het hoge groepsrisico vanwege DuPont zijn de volgende ruimtelijke maatregelen in het bestemmingsplan verwerkt:

  • uit de bestemmingstoedeling (combinatie van verbeelding en regels) volgt dat in het plangebied, binnen de 10-8 contour van Dupont, geen nieuwe kwetsbare woonbebouwing en zelfstandige kantoren mogelijk zijn. Deze contour is opgenomen in bijlage 3 bij deze toelichting;

  • de bestaande kwetsbare bestemmingen Wonen, Maatschappelijk en Gemengd in het plangebied, binnen de 10-8 contour, worden in het bestemmingsplan door middel van situering en begrenzing van bouwvlakken en -hoogten begrensd; in de regels is opgenomen dat het aantal wooneenheden in het plangebied niet mag toenemen (artikel 27.7);

  • er is een veiligheidszone rondom DuPont en Gebr. Moret op de verbeelding opgenomen; binnen de veiligheidszone zijn geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan; de veiligheidszone geeft tevens de maximale grens van de PR 10-6 voor DuPont weer;

  • er is geen nieuwvestiging van Bevi-bedrijven mogelijk.

  • binnen het invloedsgebied van Dupont (hiervoor wordt de 10-8 contour gehanteerd) is de maximale oppervlakte voor bedrijfskantoren beperkt tot 1.500 m2 per bedrijf (mits niet meer dan 50% van het brutovloeroppervlak)).

 

Overige maatregelen ter beperking van het groepsrisico

In de aanvraag voor de vigerende milieuvergunning van DuPont zijn preventieve, op procestechnische beveiliging en procesbeheersing gerichte maatregelen opgenomen op basis van “beste beschikbare technieken (BBT). Daarnaast heeft het bedrijf de beschikking over een bedrijfsbrandweer die preventief kan worden ingezet.

Verder zijn er door het bedrijf maatregelen genomen om het maximaal aantal, op het terrein aanwezige, spoorketelwagons met waterstoffluoride (HF) te beperken en de condities waaronder deze wagons aanwezig mogen zijn te verbeteren.

Bovendien zullen de toekomstige voorzieningen aan het spoorbed naar verwachting leiden tot een lager groepsrisico. Deze maatregelen zullen aan de dit jaar nieuw te verlenen omgevingsvergunning voor het bedrijf worden verbonden

 

In de vigerende vergunning zijn geen aanvullende maatregelen ter beperking van het groepsrisico opgenomen

 

Met het oog op het groepsrisico vanwege de N3 zijn de volgende ruimtelijke maatregelen in het bestemmingsplan opgenomen:

  • Binnen de contouren van de PR 10-6 en het plasbrandaandachtsgebied is geen bebouwing toegestaan en zijn de gebruiksmogelijkheden beperkt.

  • In de zone tussen de PR 10-6/plasbrandaandachtsgebied en 90 meter uit het hart van de N3 is een beperking opgenomen met een maximale oppervlakte van bedrijfskantoren van 16.000 m2.

  • Binnen het invloedsgebied van de N3 (200 meter uit het hart van de weg) is de maximale oppervlakte voor bedrijfskantoren beperkt tot 1.500 m2 per bedrijf (mits niet meer dan 50% van het brutovloeroppervlak).

 

Met het oog op specifieke locaties en een aantal kleinschalige ontwikkelingen is het volgende aan de orde:

  • Maasstraat 23-25: mogelijk beëindigen gebruik kantoorgebouw en kinderdagverblijf. Locatie ligt buiten 10-8 contour van DuPont. Niet van invloed op het groepsrisico.

  • Bunkerstation Slurink: wordt verplaatst van de Binnenstad naar De Staart, ter hoogte van de Eerste Merwedehaven. Locatie ligt buiten 10-8 contour van DuPont. Niet van invloed op het groepsrisico.

Het bunkerstation zoals aangevraagd is geen Bevibedrijf. Op basis van eerder onderzoek ten behoeve van de locatie in de Binnenstad is gebleken dat de PR 10-6 op het water ligt en dat geen sprake is van groepsrisico.

  • Merwedestraat 275-277: is een beperkt kwetsbaar object dat gedeeltelijk (de voormalige gymzaal) binnen de PR 10-6 contour van de N3 ligt. Locatie ligt buiten 10-8 contour van DuPont. Niet van invloed op het groepsrisico DuPont.

  • Oostpoort: invulling industrieterrein wel voorzien maar nog niet gerealiseerd. Geen wijziging van bestemming en geen wijziging van verwachte aantal aanwezigen.

  • Verzorgingstehuis Merwelanden: uitbreidingswensen (woonservicezone) vanwege EV-problematiek niet mogelijk. Mogelijke oplossing is gebruik bestaande woningen.

  • Rietschors (Boterdiepstraat 12): buurthuis is gesloopt. Locatie ligt binnen 10-8 contour van DuPont.

  • Merwehal: ligging is net buiten de PR 10-6 contour van DuPont. De eigenaar wil uitbreiden met een botenloods en een bedrijfsverzamelgebouw. Deze ontwikkeling is meegenomen in de risicoberekeningen en leidt niet tot een toename van het groepsrisico.

  • Crayestein-west: voorterrein van voormalige stortplaats wordt door HVC gebruikt voor uitbreiding. Toename aantal aanwezigen is meegenomen in de risicoberekeningen en leidt niet tot een toename van het groepsrisico.

 

In hoofdstuk 2.3 is aangegeven hoe gronden zijn bestemd.

 

Overige ruimtelijke aspecten ten behoeve van zelfredzaamheid en beheersbaarheid komen hieronder aan de orde.

 

Scenario’s

 

Incident scenario’s N3

Voor de beoordeling van de mogelijkheden voor beheersbaarheid en zelfredzaamheid in het plangebied en in, het bijzonder in de omgeving van de Penitentiaire inrichting, zijn de scenario’s van ongevallen met gevaarlijke stoffen van belang

Op de N3 zijn een viertal categorieën stoffen te onderscheiden die in grote hoeveelheden worden vervoerd: Brandbare vloeistoffen, Toxische vloeistoffen, Brandbare gassen en Toxische gassen.

 

In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de mogelijke ongevalscenario’s met bijbehorende effectafstanden die ten gevolge van een optredend incident kunnen optreden. Ter verduidelijking worden de afstanden bij de scenario’s Bleve en toxische damp van de 1, 10 en 100 procent letaliteitgrenzen weergeven. Dit betreft de afstanden waar respectievelijk 1, 10 en 100 procent van het aantal aanwezigen zal komen te overlijden. De gebruikte gegevens zijn afkomstig uit de landelijk opgestelde “Handleiding adviestaak regionale brandweer IPO 08, versie maart 2010”.

 

Scenario:

1% letaliteitgrens

10 % letaliteitgrens

100% letaliteitgrens

Bleve:  meest geloofwaardig

70

Niet berekend

30

Bleve: worst case

230

140

90

Toxische damp (ammoniak) Meest geloofwaardig

120

90

40

Toxische damp (ammoniak)

Worst case

750

600

250

Brandbare vloeistoffen

Meest geloofwaardig

Nvt

Nvt

Nvt

Brandbare vloeistoffen

Worst case

60

45

35

Bron: handleiding adviestaak Regionale Brandweren IPO 08 versie maart 2010

 

Scenario's DuPont

Er zijn verschillende incidenten bij DuPont mogelijk. Gezien de variëteit van de stoffen (zowel in hoeveelheid als in samenstelling) en de verschillende handelingen is de range van scenario’s groot. Daarom zijn in de bijlagen (advies veiligheidsregio Zuid Holland Zuid) alleen algemene scenario’s weergegeven die op de gehele inrichting van toepassing zijn. Deze scenario’s resulteren in een range van effectafstanden

Omdat de samenstelling van de aanwezige stoffen en de weersomstandigheden bepalend zijn voor de risico’s en afstanden tot waar de vrijgekomen stoffen nog tot problemen kunnen leiden, is in de QRA een opsomming gegeven van de te verwachten 1% letaliteitsafstand voor verschillende scenario’s bij de meest voorkomende weersomstandigheden ‘s nachts en overdag, respectievelijk weerklassen F1,5 en D5. Hieruit blijkt dat de 1%-letaliteitsafstanden verschillen van enkele honderden meters tot enkele kilometers.

 

Zelfredzaamheid

Binnen het plangebied is sprake van een tweetal dominante risicobronnen, te weten de N3 en DuPont.

 

 

 

 

Zelfredzaamheid in relatie tot Dupont

De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in het plangebied in staat zijn zich op eigen kracht in veiligheid te brengen. Binnen het plangebied zijn deels kwetsbare bestemmingen aanwezig: de woningen ten zuiden van de Merwedestraat en de Baanhoekweg, zorgcentrum de Merwelanden, de gevangenis en de Merwehal. Voor het overige betreft het beperkt kwetsbare bestemmingen. Het zorgcentrum en de gevangenis betreffen kwetsbare objecten met beperkt zelfredzame mensen. De zelfredzaamheid van de bevolking langs de Baanhoekweg (incl. Kerkeplaat) wordt bemoeilijkt door de éénzijdige bereikbaarheid van dit deel van het plangebied (zie verder in de paragraaf Bereikbaarheid). Bij het worst-case scenario, het instantaan falen van een HF spoorketelwagon, waarbij een toxische wolk ontstaat, zullen er tot tientallen kilometers nog (dodelijke) slachtoffers vallen. Afhankelijk van de weersomstandigheden (windsnelheid en richting) bevindt de gehele bebouwde kom van Sliedrecht zich in dit gebied. Op een dergelijk groot effectgebied zijn de hulpdiensten niet berekend en dus zal een groot deel van de bevolking zichzelf in veiligheid moeten brengen. Er is te weinig capaciteit om een dergelijk gebied begeleid te ontruimen. Ook bij kleinere scenario’s met dergelijke toxische stoffen is bij effect buiten de inrichting al spoedig opschaling van de hulpverlenende diensten noodzakelijk. Het effectgebied kan mogelijk tijdelijk niet betreden worden, hetgeen de hulpverlening ernstig belemmerd. Bij deze toxische scenario’s wordt de zelfredzaamheid vergroot als de mensen binnen gaan schuilen. Hiervoor is het noodzakelijk dat de mensen vooraf weten wat ze moeten doen (risicocommunicatie) en bij incident snel worden gewaarschuwd (crisiscommunicatie).

 

De waarnemingsgrens van HF is erg laag, maar ligt relatief dicht bij de alarmeringsgrenswaarde (AGW), de waarde waarbij onherstelbare schade bij een persoon op kan treden.

Dit heeft als gevolg dat de dreiging van een HF wolk niet tijdig door de bevolking wordt herkend als gevaar. Alarmering zal daarom plaats moeten vinden door sirenes. Afhankelijk van de snelheid van de wind moet dit reeds binnen drie á vier minuten gebeuren bij een lekkage van enkele tientallen liters HF.

 

In het effectgebied dient het waarschuwings- en alarmeringssysteem, middels de sirenes, goed hoorbaar te zijn. Het blijkt dat de dekking onvoldoende is. De dekking in de wijk Stadspolders, te Dordrecht, is niet overal optimaal. Bedrijventerrein Nijverwaard te Sliedrecht, recreatiegebied de Hollandse Biesbosch te Dordrecht en de gebieden buiten de bebouwde kom zijn slecht gedekt.

 

Zelfredzaamheid in relatie tot de N3

Uitgangspunt voor dit nieuwe plan is primair de nu bestaande planologische situatie. Binnen 200 meter vanaf de N3 is de functie bedrijfsdoeleinden voorzien. Deze functie kan gelet op de “Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen” worden gekenmerkt als beperkt kwestbaar, tenzij er sprake is van bedrijfsgebouwen met een bijbehorend kantoor oppervlak van 1500 m2. Dit laatste type gebouw is te kenmerken als kwetsbaar. De in het gebied aanwezige personen zijn aan te merken als zelfredzaam met uitzondering van de in de penitentiaire inrichting aanwezige personen die als beperkt zelfredzaam zijn te kwalificeren.

 

Bij het scenario koude BLEVE is er geen tijd voor zelfredding beschikbaar. Bij een warme BLEVE is er wellicht wel enige tijd om een ontruiming op te starten voordat de BLEVE daadwerkelijk plaatsvindt. In de veiligheidsstudie “Spoorzone Dordrecht Zwijndrecht is onderzoek gedaan naar de effecten van een BLEVE. In deze studie wordt als uitgangpunt genomen dat binnen de contour waar een warmtestralingniveau van 35 kW/m2 heerst komt te overleiden. Buiten deze contour zijn personen die zich binnenshuis bevinden veilig. Voor een BLEVE op de weg betekent dit dat personen die zich op grotere afstand dan 140 meter van een BLEVE bevinden en zich binnenshuis bevinden veilig zijn.

 

De penitentiaire inrichting is gelegen op 245 tot 265 meter vanaf de rand van de N3 en is daarmee ruim buiten de 35 kW/m2 grens gelegen. Personen die zich binnenshuis bevinden zijn bij het BLEVE scenario’s dan ook veilig. Het worst case scenario met een toxische belasting kent een effectgebied dat ruim groter is dan het beschouwde plangebied. De mogelijkheden tot zelfredzaamheid binnen dit scenario zijn beperkt. Binnenshuis geniet men over het algemeen de beste bescherming. Zelfredzaamheid is dan ook het best gediend bij een tijdige waarschuwing en een juiste instructie over hoe te handelen bij calamiteiten.

 

N3

Het bestemmingsplan is grotendeels conserverend van aard. Daar waar sprake is van

ontwikkelmogelijkheden zijn deze door het instellen van een veiligheidszone van 30

meter beperkter dan onder het huidige planologische regime dat de vestiging van

kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6 contour toestaat. In de hierop

volgende zone tot 90 meter zullen slechts beperkt kwetsbare bestemmingen kunnen

worden gevestigd. Vanaf 90 meter kunnen ook bedrijfsbestemmingen worden gevestigd

die te kenmerken zijn als kwetsbaar (kantooroppervlak groter dan 1500 m2). In het

plangebied wordt de vestiging van zelfstandige kantoren niet toegestaan.

 

Beheersbaarheid

Beheersbaarheid richt zich op de inzetbaarheid van de hulpverleningsdiensten en in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende en adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Het plan voorziet geen ingrepen in de infrastructuur. In ruimtelijke zin zijn er geen investeringen gepland die de inzetbaarheid zullen verbeteren.

 

Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.

 

In overleg met brandweer Dordrecht zijn de volgende aspecten naar voren gekomen.

 

1. Bereikbaarheid

De bereikbaarheid van het plangebied voor het deel langs de Merwedestraat tussen de Prins Hendrikbrug en de Randweg is voldoende. Voor het deel van het plangebied langs de Baanhoekweg (incl. Kerkeplaat) is de bereikbaarheid onvoldoende. Dit deel heeft maar één toegangsweg, hetgeen bij effecten buiten de inrichting problemen op kan leveren voor het bovenwinds aanrijden van de hulpdiensten, bij een verkeerde windrichting. Daarnaast worden de hulpdiensten mogelijk belemmerd door burgers die zich via dezelfde weg in veiligheid proberen te brengen. De Veiligheidsregio adviseert om de spoorbrug over de Beneden-Merwede (Baanhoekbrug) en/of de spoorbrug over het Wantij/fietsbrug Kors Monsterpad geschikt te maken als calamiteitenroute.

 

2. Bluswatervoorziening

Er liggen voldoende brandkranen in het plangebied. Daarnaast is er een aantal mogelijkheden tot secundaire bluswatervoorziening aanwezig in het plangebied. Tevens beschikt de DuPont over een bedrijfsbrandweer, die voorzien is van het nodige materiaal en een voorraad schuimvormend middel.

 

3. Zorgnorm

De brandweerzorgnorm is een door het bestuur vastgestelde maximale opkomsttijd die afhankelijk is van het soort object en de risico’s voor de aanwezige personen. De opkomsttijd is de tijd vanaf het moment dat de meldkamer de melding in ontvangst neemt tot aan het moment dat de brandweer bij de brand arriveert.

De brandweer kan in de meeste gevallen binnen de zorgnorm in het plangebied aanwezig zijn. Bovendien beschikt DuPont over een bedrijfsbrandweer, die een zeer korte aanrijdtijd heeft.

 

Resteffect

Het resteffect geeft een inschatting van het aantal doden, gewonden en materiële schade bij de representatieve scenario’s, ondanks de getroffen maatregelen.

 

Het resteffect van incidenten bij DuPont is moeilijk concreet in te schatten. Over het aantal gewonden en doden kan geen concrete voorspelling gedaan worden. Gezien de bevolkingsdichtheid in het effectgebied zal het aantal slachtoffers waarschijnlijk zeer groot zijn. Hulpdiensten kunnen het worst-case scenario, zijnde het instantaan falen van een spoorketelwagon met HF onder ongunstige weersomstandigheden, niet aan en zullen zeker landelijke bijstand nodig hebben. Zelfs met deze bijstand zullen er mogelijk honderden dodelijke en duizenden gewonde slachtoffers te betreuren zijn.

 

Ook van het resteffect van de andere mogelijke scenario’s zijn geen concrete voorspellingen te doen. De diversiteit aan scenario’s is groot, maar de boventoon wordt gevoerd door het vrijkomen van toxische gaswolken. Ook hierbij kan, afhankelijk van de weersomstandigheden, het aantal slachtoffers snel oplopen. Het is dus van groot belang dat incidenten en lekkages zo spoedig mogelijk in de kiem worden gesmoord. Snelle detectie en passende reactie zijn hiervoor essentieel.

 

(Ruimtelijke) maatregelen met het oog op de zelfredzaamheid van de in het gebied aanwezige personen en de beheersbaarheid:

Het volledige plangebied ligt binnen het effectgebied van het bedrijf DuPont. Het bestemmingsplan is grotendeels conserverend van aard. Vanwege het conserverende karakter van het plan in combinatie met de omvang van het effectgebied is het aantal te treffen ruimtelijke maatregelen met het oog op het verbeteren van de zelfredzaamheid in het gebied beperkt.

 

Regels en verbeelding

    • Met de verbeelding en regels van het bestemmingsplan worden de bestaande functies geschikt voor het huisvesten van verminderd zelfredzame personen (gevangenis en zorgcentrum Merwelanden) zodanig bestemd dat deze beperkt blijven tot de huidige omvang;

    • Met de verbeelding en regels van het bestemmingsplan wordt de vestiging van functies speciaal bedoeld voor beperkt zelfredzame personen binnen het bedrijvengebied uitgesloten;

    • Met de verbeelding en regels wordt de woonbebouwing binnen het plangebied beperkt tot de huidige omvang;

    • De (te ontwikkelen) bouwvlakken ten oosten van de N3 zijn buiten het plasbrand aandachtsgebied gesitueerd.

 

Overige maatregelen:

 

Bedrijfsmaatregelen bij DuPont:

  • Het in stand houden en periodiek oefenen van een bedrijfsnoodplan.

  • Het in stand houden van een professionele bedrijfsbrandweer.

  • Het direct aanbrengen van een watergordijn bij een optredende emissie bij verlading van waterstoffluoride.

 

Overheidsmaatregelen in relatie tot DuPont:

  • De gemeente beschikt over een rampenbestrijdingsplan DuPont.

  • De regionale brandweer oefent samen met de bedrijfsbrandweer.

 

 

 

CHAMP

CHAMP betreft het afwegingskader voor groepsrisico van de provincie Zuid-Holland. CHAMP staat voor communicatie, horizon, anticipatie, motivatie en preparatie.

 

Communicatie

Het bestemmingsplan voorziet niet in een toename van het groepsrisico. Communicatie daarover is niet aan de orde. Risicocommunicatie gericht op de bestaande stad, in dit geval het industrieterrein en de directe woonomgeving, blijft wel van belang.

 

Horizon

In 2005 is het Rijk begonnen met de ontwikkeling van het basisnet gevaarlijke stoffen waarbij voor alle modaliteiten (water, weg en spoor) een zodanig transportnetwerk wordt gedefinieerd dat zowel de continuïteit van het transport als de veiligheid rondom het netwerk wordt gewaarborgd. Hiervoor worden zowel risicoplafonds als vervoercondities vastgelegd waaronder het transport van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ontwikkelingen in de nabijheid van vervoersassen kunnen plaatsvinden. Het basisnet weg is op het instellen van een plasbrand aandachtsgebied na in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen opgenomen. Met dit plan wordt voor de N3 geanticipeerd op het instellen van een plasbrandaandachtsgebied. Het plan kijkt 10 jaar vooruit, binnen deze periode zijn er geen grote wijzigingen in infrastructuur voorzien die van invloed zijn op de veiligheidssituatie.

 

Zoals eerder is aangegeven onder “overige maatregelen ter beperking van het groepsrisico” is aangegeven zijn er binnen de planperiode van 10 jaar groepsrisico verlagende maatregelen bij het bedrijf fa. DuPont mogelijk. Deze maatregelen komen bij de komende procedure voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning aan de orde.

 

Vervang de tekst onder motivatie door de volgende:

 

Op dit moment zijn voor dit gebied de volgende 6 bestemmingsplannen van kracht.

1. Algemeen plan van uitbreiding, vastgesteld 26 januari 1932,

2. U.i.h. Dordrecht, vastgesteld 13 juni 1961,

3. Bestemmingsplan Merwedepolder, vastgesteld 31 juli 1962,

4. Bestemmingsplan Staart-West, vastgesteld 30 maart 1993,

5. Bestemmingsplan Merwedepolder, vastgesteld 15 december 1992

6. Bestemmingsplan Gebied Oostpoort e.o., vastgesteld 30 juni 2009.

 

Op bestemmingsplan Oostpoort na is in geen van deze plannen rekening gehouden met het aspect Externe veiligheid. Het gevolg hiervan is dat het groepsrisico in het plangebied niet is begrensd. Op dit punt is daarom behoefte aan actualisatie.

 

Uitgangspunt voor het nieuwe plan is primair dat de bestaande functies en bebouwingskarakteristiek gehandhaafd blijven. Tegelijkertijd moet het plan voorzien in een zodanige regeling voor externe veiligheid dat het groepsrisico als gevolg van de aanwezigheid risicovolle inrichtingen en transportassen.

 

Dit bestemmingsplan speelt in op de risicosituatie ter plaatse. Als eerste zorgt het plan er voor dat het groepsrisico van zowel de N3 als het bedrijf Dupont niet verder kan toenemen. Er worden namelijk geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die kunnen leiden tot een toename het aantal aanwezigen binnen het plangebied.

 

Ook maakt het bestemmingsplan de vestiging van nieuwe risicorelevante bedrijven niet mogelijk. Verder wordt met het instellen van zones rondom de N3 en de Beneden Merwede geanticipeerd op het tot stand komen van het basisnet.

 

Door het nemen van veiligheidsmaatregelen bij het bedrijf DuPont kan het groepsrisico verlaagd worden In de vigerende milieuvergunning zijn maatregelen ter beperking van het groepsrisico, op basis van de best beschikbare technieken, genoemd zoals bijvoorbeeld het beperken van het maximum aantal aanwezige spoorketelwagons met waterstoffluoride. Verder beschikt het bedrijf over een bedrijfsbrandweer.

 

In de nabije toekomst wil het bedrijf door verbeteringen aan het spoorbed een verdere reductie van het Groepsrisico bewerkstelligen.

 

Op grond van zowel het Bevi als de Circulaire heeft de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid een adviesrol. In dit kader heeft zij op 4 december 2012 over het plan geadviseerd. Het advies is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd. De Veiligheidsregio adviseert onder meer om de spoorbrug over de Beneden-Merwede (Baanhoekbrug) en/of de spoorbrug over het Wantij/fietsbrug Kors Monsterpad geschikt te maken als calamiteitenroute. Naar deze mogelijkheid zal de gemeente een onderzoek instellen.

 

Met betrekking tot de beheersbaarheid van incidenten kan worden opgemerkt dat Dordrecht beschikt over een actueel rampenbestrijdingsplan ten behoeve van Dupont en het bedrijf beschikt over een bedrijfsnoodplan.

 

Gelet op de ruimtelijke maatregelen in het bestemmingsplan, de door Dupont getroffen en te treffen maatregelen en de getroffen maatregelen op het gebied van beheersbaarheid en zelfredzaamheid achtten wij de risico’s ten gevolge van DuPont en het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N3 aanvaardbaar.

 

Anticipatie

Zie hiervoor met name de tekst onder “beheersbaarheid”. Met name bij de Bevi-bedrijven is dit aspect onderdeel van de omgevingsvergunning.

 

Motivatie

Het bestemmingsplan voorziet niet in een toename van het groepsrisico. Het plan begrenst de risicovolle activiteiten van DuPont door middel van een veiligheidszone.

 

Preparatie

De gemeente Dordrecht beschikt over een actueel rampenbestrijdingsplan.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4.5.3 Conclusie

 

Op grond van het bovenstaande kan het volgende voor het bestemmingsplan worden geconcludeerd:

 

  • er zijn geen knelpunten met het plaatsgebonden risico;

  • de waarde van het groepsrisico van DuPont ligt met 1,46 boven de oriëntatiewaarde en ligt boven de streefwaarde van 0,75 uit de gemeentelijke Structuurvisie;

  • er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die kunnen leiden tot een toename van het groepsrisico;

  • kwetsbare objecten binnen de 10-8 contour rondom DuPont kunnen niet uitbreiden; het in het plangebied bestaande aantal wooneenheden mag niet toenemen;

  • de uitbreiding van activiteiten bij de Merwehal leidt niet tot een toename van het groepsrisico;

  • er is een veiligheidszone rondom DuPont en Gebr. Moret op de verbeelding opgenomen; binnen de veilgheidszone zijn geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan; de veiligheidszone geeft tevens de maximale grens van de PR 10-6 voor DuPont weer;

  • er is geen nieuwvestiging van Bevi-bedrijven mogelijk;

  • het plan voorziet in een veiligheidszone langs de N3 (de ruimste van de PR 10-6 en het plasbrandaandachtsgebied). Binnen deze zone is geen nieuwe bebouwing mogelijk en zijn de gebruiksmogelijkheden beperkt;

  • binnen het invloedsgebied van Dupont (hiervoor wordt de 10-8 contour gehanteerd) en de N3 is de maximale oppervlakte voor bedrijfskantoren per bedrijf beperkt tot 1.500 m2 (mits niet meer dan 50% van het brutovloeroppervlak);

  • het plan voorziet in een regeling voor de maximale oppervlakte van bedrijfskantoren op de Oostpoortlocatie.

 

 

 

 

 

 

 

 

4.6 Natuur

 

4.6.1 Regelgeving en beleid

 

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet waarborgt de bescherming van veel in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen artikel 8 t/m 12). Verder is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke ingrepen. Naast de wettelijke verbodsbepalingen is er altijd sprake van een algemene zorgplicht (artikel 2). Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit houdt onder andere in dat handelingen worden nagelaten die negatieve gevolgen hebben voor soorten of dat maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te voorkomen.

Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk ontheffing van de Flora- en faunawet te krijgen. Artikel 75 biedt de mogelijkheid om ontheffing aan te vragen van overtreding van de verboden uit de artikelen 8 tot en met 18. Ontheffingen worden verleend door de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (ELI), voorheen het Ministerie van LNV.

Sinds de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (1 oktober 2010, afgekort Wabo) is de Flora en faunawet “aangehaakt” bij de Wabo-procedure. In plaats van een ontheffing Ff-wet wordt er dan een zogenaamde “verklaring van geen bedenkingen” (VVGB) afgegeven. Het afgeven van een VVGB vormt dan een onderdeel van de omgevingsvergunning. Het is echter nog steeds mogelijk om een aparte ontheffing aan te vragen bij het Ministerie van ELI, met als voordeel dat de doorlooptijd van de procedure korter kan zijn. Ontheffingen worden alleen verleend als aan bepaalde voorwaarden van zorgvuldigheid is voldaan. In de Flora- en faunawet zijn onder artikel 75 drie tabellen met soorten opgenomen waarvan het beschermingsregime verschilt. Dit hangt samen met de zeldzaamheid en kwetsbaarheid van de betreffende soorten. De voorgenomen werkzaamheden vallen onder het begrip “ruimtelijke ontwikkelingen”.

De gemeente Dordrecht heeft een Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen opgesteld. Door gedragsregels uit deze code te volgen, kan schade aan beperkte soorten worden vermeden dan wel beperkt.

 

Natuurbeschermingswet 1998/Natura 2000-gebied

De Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) ziet toe op de bescherming van specifiek aangewezen gebieden ten behoeve van specifieke instandhoudingsdoelen die worden vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten van deze “Natura-2000” gebieden. De instandhoudingsdoelstellingen zijn verder uitgewerkt in o.a. het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV 2007) en ontwerpaanwijzingsbesluiten. Krachtens artikel 10a lid 2 Nb-wet dienen de instandhoudingsdoelstellingen te worden gewaarborgd van de leefgebieden van soorten en habitats die genoemd zijn in het aanwijzingsbesluit. Het gaat daarbij om het behoud van leefgebied voor soorten en habitats die op Europese schaal bedreigd zijn.

Per 1 oktober 2005 is een Nb-wet vergunning verplicht voor alle nieuwe projecten en handelingen die, gelet op de instandhoudingsdoelen:

• de kwaliteit van de natuurlijke habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren

• een verstorend effect kunnen hebben voor de soorten waarvoor het gebied is aangewezen

• de natuurlijke kenmerken van het gebied kunnen aantasten.

Artikel 19 j leden 2 tot en met 4 Natuurbeschermingswet 1998 bepalen dat bij de

vaststelling van een plan dat een verslechterend of significant verstorend effect kan

hebben voor een Natura 2000-gebied de habittattoets moet worden verricht.

De vergunningen worden verleend door de provincies (GS) of door de minister van ELI.

Zij mogen slechts vergunning verlenen als zij zich hebben verzekerd dat het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen geen significante effecten heeft op de natuurlijke kenmerken van het gebied. In alle gevallen waarin significante effecten zouden kunnen optreden moet de initiatiefnemer vooraf een passende beoordeling van de gevolgen opstellen, die door GS in haar besluitvorming moet worden betrokken. Deze regels zijn ook van toepassing indien de ingreep niet direct in het Natura-2000 gebied plaatsvindt, maar wel een effect daarop kan hebben.

Daarnaast zal Nederland in de komende jaren voor alle gebieden die samen het Natura 2000-netwerk vormen, beheerplannen opstellen. Deze beheerplannen maken duidelijk welke activiteiten wel en niet mogelijk zijn in en om Natura 2000-gebieden.

Het dichtstbijzijnde Natuurbeschermingswetgebied (onderdeel van Natura 2000) is De Biesbosch. Alle ontwikkelingen in of nabij het Natura 2000-gebied dienen vooraf getoetst te worden op hun gevolgen voor de te beschermen soorten en habitats. Deze status verplicht het gemeentebestuur er toe om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan na te gaan of het plan tot aantasting van leefgebieden kan leiden.

 

Provinciale Ecologische Hoofdstructuur

Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van natuurgebieden in de EHS die significante negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuur zijn niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven beschikbaar zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.

Natuurgebieden en de groene verbindingen (zoals ecologische verbindingszones) daartussen dienen gevrijwaard te worden van bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de functie van de gebieden. Nieuwe bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de ontwikkeling van de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur zijn uitgesloten. In natuurontwikkelingsgebieden moeten de ontwikkelingsmogelijkheden voor natuurwaarden worden veiliggesteld. Onomkeerbare en/of ongewenste ontwikkelingen moeten worden tegengegaan.

Indien om zwaarwegende redenen aantasting van natuur- en landschapswaarden onontkoombaar is en alternatieve oplossingen ter plaatse niet voorhanden zijn, dient compensatie plaats te vinden.

Compensatie dient plaats te vinden in de gebieden benoemd in de regeling met betrekking tot het provinciaal compensatiebeginsel.

De provinciale EHS wordt gevormd door bestaande en geplande natuurgebieden, waardevolle weidevogelgebieden en groene verbindingen. Het onderhavige plangebied maakt geen deel uit van de provinciale EHS.

 

Beleidsplan Stedelijke Ecologische Structuur 2008-2013

In 2008 is het Beleidsplan Stedelijke Ecologische Structuur 2008-2013 vastgesteld. De doelstelling van de SES is behoud en ontwikkeling van natuur met een optimale diversiteit, waarbij zoveel mogelijk wordt uitgegaan van gebiedseigen soorten en habitats.

 

De Stedelijke Ecologische Structuur is opgehangen aan een aantal thema’s. Een van de thema’s is “Dordrecht rivierenstad”. Het water en de nabijheid van de Biesbosch drukken hun stempel op de natuur in de stad.

 

4.6.2 Onderzoek

In oktober 2008 heeft de gemeenteraad de Stedelijke Ecologische Structuur (SES) vastgesteld. Het Wantij is van groot belang voor de migratie van soorten van en naar de Biesbosch richting andere natuurlijke delen van de stad, zoals het Wantijpark. In de

Stedelijke Ecologische structuur is vastgelegd dat het streefbeeld van het Wantij ruimte biedt voor zoetwatergetijdennatuur.

Waardevolle delen worden behouden, de bomenstructuur blijft behouden, de buitendijkse oevers worden ontwikkeld, net als de golfbaan.

De oevers langs het Wantij worden in het bestemmingsplan vrijgehouden van bebouwing. Die zijn bestemd tot Groen. Het Wantij is bestemd tot Water. Ter bescherming van de natuurwaarden is in laatstgenoemde bestemming een vergunningenstelsel opgenomen voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijn, en werkzaamheden.

 

4.6.3 Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan relevante wetgeving op het gebied van flora en fauna en het beleid van de gemeente.

 

4.7 Geluid

 

4.7.1 Regelgeving en beleid

 

Algemeen

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) een belangrijk juridisch kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wet geluidhinder biedt onder andere geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. De Wet geluidhinder is daarom sterk gelinkt aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

 

Wegverkeerslawaai

De Wgh biedt geluidsgevoelige bestemmingen bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai bij de aanleg/wijziging van wegen of bij de bouw van woningen in de buurt van wegen.

De reikwijdte van de Wgh is beperkt tot een aandachtsgebied (een geluidszone) langs wegen. Binnen deze geluidszone zijn de regels van de Wgh van toepassing. Een andere beperking is dat de Wgh niet geldt voor 30-km wegen en voor woonerven. Een eventueel noodzakelijke akoestische afweging wordt in dergelijke gevallen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening gemaakt.

 

Industrielawaai

De Wgh verplicht om industrieterreinen waarop lawaaiveroorzakende bedrijven zijn of kunnen worden gevestigd te zoneren. Bij de zonering worden primair de grenzen vastgelegd van het gebied waarbinnen de lawaaimakende bedrijven gevestigd mogen zijn. Vervolgens wordt ten behoeve van het gezoneerde industrieterrein de zonegrens bepaald en vastgesteld. Het gebied binnen de zonegrens vormt het aandachtsgebied.

 

De binnen het aandachtsgebied geldende wettelijke voorkeursgrenswaarde, dan wel de binnen de zone vastgestelde hogere waarden zijn bepalend voor de toelaatbaarheid van geluidproducerende activiteiten. Buiten de geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.

 

Spoorweglawaai

De Wgh biedt geluidsgevoelige bestemmingen bescherming tegen geluidhinder van spoorweglawaai bij de aanleg/wijziging van spoorwegen of bij de bouw van woningen in de buurt van spoorwegen.

De reikwijdte van de Wet geluidhinder (Wgh) is beperkt tot een aandachtsgebied (een geluidszone) langs spoorwegen. Binnen deze geluidszone zijn de regels van de Wgh van toepassing.

 

Door het plangebied loopt een stamlijn. Deze lijn wordt gebruikt voor aan- en afvoer van goederen voor een beperkt aantal bedrijven. De stamlijn sluit via het gebied Maasterras en het emplacement ter hoogte van de Weeskinderendijk aan op het landelijke spoorwegnet.

De lijn valt buiten de werkingssfeer van de Wet geluidhinder.

 

Beleid hogere waarden

Op 11 december 2007 hebben burgemeester en wethouder van Dordrecht de “Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder” vastgesteld. Daarin is beschreven in welke situaties en onder welke voorwaarden hogere waarden kunnen worden verleend.

Voor de verlening van hogere waarden dient er sprake te zijn van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Hiervoor zijn onder meer de volgende randvoorwaarden gesteld:

  • woningen dienen in principe een geluidsluwe zijde te krijgen. Hierbij is een geluidsluwe zijde, een zijde waarvan de geluidsbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde.

  • een buitenruimte bij een woning is in principe niet gelegen aan de hoogst belaste zijde.

  • het geluidsniveau in de buitenruimte van de woningen mag (indien gelegen aan de bronzijde) niet meer dan 5 dB hoger zijn dan de geluidsbelasting op de als geluidsluw aangemerkte gevel.

  • elke woning bevat in beginsel één slaapkamer die niet aan de hoogst geluidbelaste zijde is gesitueerd. Bij voorkeur wordt de helft van de geluidsgevoelige ruimten samen niet aan de hoogste geluidsbelaste zijde gesitueerd.

 

4.7.2 Onderzoek

 

Wegverkeerslawaai

In het bestemmingsplan worden geen nieuwe woningen of de aanleg van nieuwe wegen mogelijk gemaakt.

 

Industrielawaai

Onderdeel van het plangebied is het gezoneerde industrieterrein De Staart. Rondom dit industrieterrein bevindt zich een geluidzone. De geluidzone strekt zich uit tot buiten het plangebied en tot buiten de gemeentegrens. De geluidzone is op de verbeelding weergegeven. Voor een deel van de woningen binnen de geluidzone geldt een hogere waarde voor industrielawaai.

 

In 2009 is voor het industrieterrein een zonebeheerplan vastgesteld. In dit Zonebeheerplan De Staart is onder meer de verdeling van geluidruimte voor het terrein vastgelegd. Aanvullend heeft het college van burgemeester en wethouders twee maal het besluit genomen over het wijzigen van de geluidruimte.

De verdeling van de geluidruimte is afgestemd op de herziening van de geluidzone en hogere waarden in Dordrecht, Papendrecht en Sliedrecht, zoals die in de periode 2007-2010 heeft plaatsgevonden.

 

Het Zonebeheerplan is gebaseerd op de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer en wordt beschouwd als gemeentelijk beleid inzake industrielawaai en vergunningverlening. Bij vergunningverlening en bij de afhandeling van meldingen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt getoetst aan de geluidruimte zoals die is vastgelegd in het Zonebeheerplan. Om de juridische borging te versterken is in de regels van dit bestemmingsplan een verwijzing naar het Zonebeheerplan De Staart opgenomen.

 

Rondom het plangebied zijn ook gezoneerde industrieterreinen aanwezig. Voor de industrieterreinen Oosteind (Papendrecht/Sliedrecht) en Derde Merwedehaven geldt dat de geluidzone tot in het plangebied van De Staart reikt.

Het is niet mogelijk om de geluidzones separaat op de verbeelding weer te geven. Om deze reden is een toelichtend kaartje opgenomen (zie bijlage 4).

 

4.7.3 Conclusie

Vanuit het oogpunt van geluid zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling en uitvoering van dit bestemmingsplan.

 

 

4.8 Groen

 

4.8.1 Regelgeving en beleid

In de Structuurvisie Groene Ruimte, het Boomstructuurplan, Nota Parken en de Nota Kleurrijk Groen zijn uitgangspunten voor de groenvoorzieningen opgenomen.

De bomenstructuur op het Eiland van Dordrecht valt grotendeels samen met de belangrijke structuurelementen, zoals het patroon van dijken, wegen, water en bebouwing. Bomen vullen deze structuurelementen in ruimtelijk, maar ook functioneel opzicht aan.

 

4.8.2 Onderzoek

Er zijn geen bijzonderheden in het beheer van groen geconstateerd.

De structurele groenvoorzieningen zijn als zodanig bestemd (bestemming Groen). Ook de voormalige stortplaats Crayestein is tot Groen bestemd. Extensieve recreatie behoort hier tot de mogelijkheden.

 

4.8.3 Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan het beleid van de gemeente.

4.9 Luchtkwaliteit

 

4.9.1 Regelgeving en beleid

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn in bijlage 2 grenswaarden voor de luchtkwaliteit gesteld voor enkele stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Van deze twee stoffen is bekend dat op sommige locaties in Nederland de grenswaarde (bijna) wordt overschreden. Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer moeten deze grenswaarden in acht worden genomen bij het nemen van een besluit op grond van artikel 3.1, 3.26 of 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening.

 

Indien het uitoefenen van bevoegdheden (zoals het vaststellen van bestemmingsplannen en het verlenen van projectomgevingsvergunningen gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat sprake is van één van onderstaande gronden (artikel 5.16 Wm):

- de activiteit leidt niet tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;

- de luchtkwaliteit verbetert per saldo als gevolg van de activiteit of blijft ten minste gelijk;

- de activiteit draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen;

- de ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

 

Projecten die “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen. Hiervoor wordt een grens gehanteerd van 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Dit betekent dat voor NO2 en PM10 projectbijdragen zijn toegestaan van maximaal 1,2 µg/m³. Als van een project aannemelijk is gemaakt dat het niet meer dan 1,2 µg/m³ aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 bijdraagt, is het 'NIBM' en vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht uit de Wet milieubeheer.

 

Indien een bestemmingsplan wel “ïn betekenende mate” bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, dan kan het bestemmingsplan worden vastgesteld.

 

4.9.2 Onderzoek

Voor dit bestemmingsplan is de luchtkwaliteit beschouwd. De uitkomsten hiervan zijn vastgelegd in de milieuonderzoeken (Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, 30 augustus 2012). Deze onderzoeken zijn in bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.

 

Het bestemmingsplan De Staart is een conserverend plan. Met behulp van de monitoringstool van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is de luchtkwaliteit voor de jaren 2011 en 2015 in beeld gebracht. Vanaf 2011 moet aan de grenswaarden voor PM10 worden voldaan, vanaf 2015 ook aan de grenswaarden voor NO2.

Uit de monitoringstool blijkt dat aan de grenswaarden voor PM10 (2011) en NO2 (2015) wordt voldaan. Voor beide stoffen wordt een verdere afname verwacht. Deze afname is het gevolg van schonere motoren en andere generieke maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Verwacht wordt dat deze afname zich verder doorzet. Het is dan ook aannemelijk dat ook aan het einde van de planperiode ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan.

 

Naast het actualiseren van het vigerende bestemmingsplan voor het gebied De Staart actualiseert de gemeente ook het bestemmingsplan voor de Derde Merwedehaven.

De ontsluiting van beide plangebieden vindt plaats over dezelfde weg, de Baanhoekweg. In dat geval moet het effect gecumuleerd worden bepaald. Uit dat onderzoek volgt dat de beoogde herontwikkeling in het plangebied Derde Merwedehaven in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Als de gecumuleerde waarden vervolgens worden getoetst aan de grenswaarden is de uitkomst dat er nergens overschrijdingen ontstaan.

 

4.9.3 Conclusie

Het bestemmingsplan De Staart voldoet aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer.

 

4.10 Verkeer en vervoer

 

4.10.1 Regelgeving en beleid

 

Mobiliteitsplan Dordrecht

Op 6 september 2005 heeft de gemeenteraad het beleidsvoornemen van het Mobiliteitsplan Dordrecht vastgesteld. Het Mobiliteitsplan Dordrecht (MPD) beoogt een antwoord te bieden op de opgaven die vanuit een toenemende (auto)mobiliteit op Dordrecht af komen. Vanuit de vaak tegengestelde belangen van bereikbaarheid en leefbaarheid wordt gestreefd naar gebiedsgericht maatwerk. De hoofddoelstelling van het mobiliteitsplan is het verbeteren van de bereikbaarheid en het handhaven van de leefbaarheid.

Op stadsniveau is een stelsel van hoofdwegen en secundaire wegen vastgesteld, waarbij gemotoriseerd verkeer zo vlot mogelijk naar wegen van een hogere orde afgewikkeld dient te worden.

 

4.10.2 Onderzoek

De bestaande wegenstructuur blijft gehandhaafd. Voor de N3, de Merwedestraat en Baanhoekweg spreekt het voor zich dat deze ook hun huidige functie als ontsluitingsroute behouden. De Merwedestraat is daarbij een belangrijke verbindingsroute naar de binnenstad.

 

4.10.3 Conclusie

De huidige situatie blijft gehandhaafd en als zodanig bestemd. Omdat dit ook geldt voor het overgrote deel van de andere bestemmingen in het plan, bestaat er vanuit een oogpunt van verkeer en vervoer geen bezwaar tegen dit bestemmingsplan.

4.11 Water

 

 

4.11.1 Regelgeving en beleid

 

Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn, die ervoor moet zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In het verleden zijn vele Europese richtlijnen op het gebied van water verschenen. De Kaderrichtlijn Water, die in 2000 van kracht is geworden, moet meer eenheid brengen. De nieuwe richtlijn betekent een ambitieuze en innovatieve aanpak van waterbeheer.

Kernelementen zijn:

- de bescherming van alle wateren, meren, kustwateren en grondwateren;

- het stellen van ambitieuze doelen om ervoor te zorgen dat alle wateren in het jaar 2015 de “goede toestand” hebben bereikt;

- de verplichting tot grensoverschrijdende samenwerking tussen landen en tussen alle

betrokken partijen;

- ervoor zorgen dat alle belanghebbenden actief deelnemen aan activiteiten op het gebied van waterbeheer;

- de verplichting tot het voeren van een waterprijsbeleid en ervoor zorgen dat de vervuiler betaalt;

- het in evenwicht houden van de milieubelangen en de belangen van hen die afhankelijk

zijn van het milieu.

 

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat

problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) en is overgenomen in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.

 

Nationaal Waterplan

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan (NWP) vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.

De stroomgebiedbeheerplannen zijn een bijlage van het NWP. De Ministerraad heeft 27 november 2009 de stroomgebiedbeheerplannen 2009-2015 van de Eems, Maas, Rijndelta (Nederlandse deel) en Schelde vastgesteld.

 

Waterwetgeving

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Kort samengevat regelt de Waterwet het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert de wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet heeft een groot aantal wetten op het gebied van water vervangen en biedt instrumenten om het waterbeheer op een doeltreffende en doelmatige manier op te pakken.

De Waterregeling bevat regels ten aanzien van de organisatie van het waterbeheer, een aantal kaarten betreffende de toedeling van beheer, de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen en de aanwijzing van de drogere oevergebieden, alsmede regels voor gegevensverstrekking aan het Rijk ingevolge Europese verplichtingen.

Verder regelt de Waterregeling een enkel inhoudelijk aspect van het regionaal waterplan en beheerplannen.

 

In het Waterbesluit wordt onder meer de vaststelling van een landelijke rangorde bij watertekorten, de zogenaamde verdringingsreeks vastgelegd. Voor de organisatie van het waterbeheer bevat het Waterbesluit de toedeling van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk en regels over het verstrekken van informatie met betrekking tot het waterbeheer.

Ook regelt het Waterbesluit procedurele en inhoudelijke aspecten van het nationale waterplan en het beheerplan voor de rijkswateren en enkele inhoudelijke aspecten van de plannen in verband met implementatie van de Kaderrichtlijn Water en de Richtlijn overstromingsrisico’s. Een vergunningplicht en algemene regels zijn uitgewerkt voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken (zie hiervoor ook de vastgestelde kaarten) en voor het lozen of onttrekken van water aan oppervlaktewater in beheer bij het Rijk.

Hoofdstuk 6, paragraaf 6, van het Waterbesluit geeft aan onder welke voorwaarden er zonder vergunning mag worden gebouwd in een oppervlaktewaterlichaam dat in beheer is bij Rijkswaterstaat (zoals de meeste rivieren en daarbij behorende buitendijkse gebieden, waaronder de Sliedrechtse Biesbosch).

 

Beleidsregels grote rivieren

Voor de toepassing van artikel 6.12 Waterbesluit (vergunningplicht) zijn beleidsregels, de Beleidsregels grote rivieren, vastgesteld. De doelstelling van die regels is de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk te maken.

Het plangebied De Staart is aangewezen als: "Gedeelte van het rivierbed waar paragraaf 6 van Hoofdstuk 6 van het Waterbesluit niet van toepassing is (artikel 6.16 Waterbesluit)". Dat betekent dat voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken geen watervergunning nodig is. De havens, het Wantij en de Beneden - Merwede zijn aangewezen als bergend regime (artikel 4).

 

Beleid buitendijkse waterveiligheid, provincie Zuid-Holland

Vanwege de toegenomen behoefte aan buitendijks bouwen, heeft de provincie de afgelopen jaren samen met belanghebbende partijen, waaronder de gemeente Dordrecht, gewerkt aan waterveiligheidsbeleid voor buitendijks bouwen. Doel van het beleid is het helpen van gemeenten om de waterveiligheidsrisico’s van buitendijkse ontwikkelingen inzichtelijk te maken, zodat zij daarmee bewust kunnen omgaan en eventuele maatregelen kunnen afwegen.

Het buitendijkse waterveiligheidsbeleid is inmiddels meegenomen in de actualisatie van de Provinciale Structuurvisie. Zie in dit verband 4.11.2. Onderzoek.

 

 

 

 

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2009) staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagd de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 250 m² of meer moet voor hemelwater een watervergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak, dan moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt.

 

Beleidsplan Waterkeringen Kijk op dijk en duin (december 2006)

Dit beleidsplan omvat de hoofdlijnen van beleid, visie en richting met betrekking tot het beheer van de waterkeringen. Op grond van de Keur kunnen dijkgraaf en heemraden ten aanzien van de vergunningverlening nadere regels, de zogenoemde beleidsregels, vaststellen. Daarbij zullen de beleidskaders van dit beleidsplan als uitgangspunt dienen. Het beleidsplan is december 2006 vastgesteld.

In het beleidsplan staat beschreven welke aspecten met betrekking tot waterkeringen in bestemmingsplannen een nadere verankering moeten krijgen. Hierbij is het uitgangspunt dat de kern- en beschermingszones, zoals opgenomen in de legger, opgenomen moeten worden in het bestemmingsplan en in de verbeelding moeten worden aangegeven.

Binnen het plangebied is geen waterkering aanwezig. De dichtsbijzijnde (primaire) waterkering is de Wantijdijk. De kern- en beschermingszones van deze kering liggen buiten het plangebied.

 

Stedelijk Waterplan

Het Waterplan Dordrecht 2009-2015 is een actualisering en uitbreiding van het 1e Waterplan. Lerend van de praktijkervaringen, rekening houdend met de nieuwe beleidkaders en inspelend op de klimaatverandering hebben de waterpartners, de gemeente Dordrecht en waterschap Hollandse Delta, een nieuwe toekomstgerichte waterambitie geformuleerd. Samengevat luidt de lange termijn ambitie (2050) als volgt:

 

Het eiland van Dordrecht heeft een klimaatbestendig, veilig, mooi en gezond watersysteem. Het heeft voldoende veerkracht voor het opvangen van zowel extreme neerslag als langere periodes van hitte en droogte. Bij het op orde brengen van het watersysteem en de waterkeringen is rekening gehouden met de zeespiegelstijging en hogere piek-afvoeren op de rivier. Op het hele eiland is het watersysteem schoon en ecologisch gezond. Het water draagt bij aan de kwaliteit en beleving van de openbare ruimte in de stad en het landelijk gebied. De waterstructuur is een aantrekkelijke doorgaande route die stad en land met elkaar verbindt en heeft een hoge natuurwaarde. De burgers van Dordrecht leven bewust met het water, maken volop gebruik en genieten van het open water. Water en ruimte, natuur en cultuur versterken elkaar en dragen bij aan de vitaliteit en duurzaamheid van het eiland van Dordrecht.

 

4.11.2 Onderzoek

 

Buitendijkse waterveiligheid

 

Overstromingskaart

Uit het Beoordelingskader voor Hoogwaterbestrijding in de buitendijkse gebieden op het Eiland van Dordrecht (april 2011) van het waterschap Hollandse Delta blijkt dat er gebieden zijn op de Staart die bij waterstanden van meer dan 3,25 m boven NAP onder water komen te staan.

 

 [image]

 

Het Toetspeil (Maatgevend Hoogwater) voor het Eiland van Dordrecht is 1 x per 2000 jaar = NAP + 3,00 meter.

 

Overschrijdingsfrequentie Hoogwater Oude Maas Dordrecht

Toetspeil (Maatgevend Hoogwater) Eiland van Dordrecht 1 x per 2000 jaar = NAP + 3,00 meter

1 x per 4000 jaar is NAP + 3,09 meter

1 x per 2000 jaar is NAP + 3,02 meter

1 x per 1000 jaar is NAP + 2,95 meter

1 x per 100 jaar is NAP + 2,74 meter

1 x per 10 jaar is NAP + 2,44 meter

1 x per 2 jaar is NAP + 2,16 meter

1 x per jaar is NAP + 2,02 meter

Hoogst bekende waarde (1971-1990) 2 februari 1983 = NAP + 2,34 meter

 

In theorie ligt de Staart daarmee hoog genoeg om alleen bij zeer extreme waterstanden, die minder dan eens in de 4000 jaar voorkomen, onder te stromen.

 

Risicomethodiek

De provincie heeft een risicomethodiek ontwikkeld, die formules bevat om het slachtofferrisico en maatschappelijke ontwrichting te berekenen. Hierbij hoort de RisicoApplicatieBuitendijks (RAB), een digitale omgeving waarin de methodiek gebruikt kan worden.

 

Het beeld hieronder is een “leeg” beeld vanuit de RAB. Hierin zijn nog geen objecten ingevoerd. Hier is voor gekozen omdat het een zeer groot gebied betreft.

 

Het bestemmingsplan is bovendien conserverend van aard, uitgezonderd de ontwikkeling nabij de Merwehal. Alleen het plaatsgebonden risico (PR) is voor het gebied berekend.

 

 [image]

 

Een eerste inschatting op basis van deze PR kaart is dat er mogelijk in het westelijk deel enkele straten en bedrijfsgebieden onder water kunnen lopen. De overige rode gebieden zijn gebieden zonder bebouwing. Uit de overstromingskaarten blijkt al dat de kans dat dit gebeurt zeer klein is.

 

Rijkswaterstaat

Rijkswaterstaat is de waterbeheerder van dit gebied. Met Rijkswaterstaat heeft overleg plaatsgevonden over de Nota van Uitgangspunten, zoals de gemeenteraad die voor dit plangebied heeft vastgesteld. Zie hoofdstuk 2.3.

Rijkswaterstaat heeft op 25 november 2011 een aantal opmerkingen gemaakt. Die zijn hierna integraal en cursief overgenomen met daarin reacties van gemeentezijde.

 

Belang Rijkswaterstaat

Rijkswaterstaat is waterbeheerder van het Wantij en de Beneden Merwede en ziet toe op een goede kwalitatieve en kwantitatieve toestand van het watersysteem. Ook ziet Rijkswaterstaat er op toe dat er voldoende ruimte is voor de veilige en ongehinderde afvoer van water. Tevens is Rijkswaterstaat vaarwegbeheerder van de rijkswateren Wantij en Beneden Merwede, die onderdeel zijn van het Hoofdvaarwegennet. Rijkswaterstaat ziet toe op een vlotte en veilige doorstroming van scheepvaartverkeer en draagt zorg voor het waarborgen van het functioneren van de vaarweg nu en in de toekomst.

 

Daarnaast is Rijkswaterstaat wegbeheerder van de N3 en ziet toe op de veiligheid en doorstroming van het verkeer op deze rijksweg. Tevens ziet Rijkswaterstaat toe op een goede verankering van rijkswegen in ruimtelijke plannen. Vanuit bovenbeschreven belang signaleren wij de onderstaande aandachtspunten.

 

Wegbeheer

Op de rijksweg N3 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. In uw bestemmingsplan dient hiermee rekening te worden gehouden. In de nota van uitgangspunten lijkt u alleen rekening te houden met plasbrandaandachtsgebieden, maar niet met de geldende veiligheidszones. Wij verzoeken wel rekening te houden met veiligheidszones voor de N3 met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen.

 

Reactie gemeente:

Zie hoofdstuk 4.5 over externe veiligheid. Daarin wordt aan de N3 aandacht besteed. In het bestemmingsplan is met de veiligheidszones voldoende rekening gehouden.

 

Ontwikkeling Oostpoort

Op pagina 23 van uw nota staat dat de gemeente voor de Oostpoort bedrijfsmatige activiteiten heeft gepland met accent op maritieme dienstverlening (uitbesteed aan projectontwikkelaar). Wij verzoeken u rekening te houden met de invloed van deze activiteiten op de N3. Graag blijven wij op de hoogte van de geplande ontwikkelingen voor de Oostpoort. Als de plannen verder worden ontwikkeld overleggen wij graag met u over de aansluiting van de Oostpoort op de N3 en over de effecten die dat heeft op de doorstroming en veiligheid van het verkeer op de N3.

 

Reactie gemeente:

Bij schrijven van deze toelichting zijn geen ontwikkelingen te melden. Indien aan de orde zal overleg met Rijkswaterstaat plaatsvinden.

 

Waterbeheer

Mocht u ontwikkelingen mogelijk willen maken in de rivier en de havenbekkens dan wijzen wij u erop dat voor deze wateren de Beleidsregels grote rivieren (Bgr) van kracht zijn. Wij verzoeken bij eventuele ontwikkelingen in deze wateren rekening te houden met de vereisten uit de Bgr. Voor zover we uit uw nota van uitgangspunten kunnen opmaken, plant u overigens geen ontwikkelingen die in strijd zijn met de Bgr.

 

Scheepvaart

 

BPR/RPR - afmeerverbod

Voor het binnen uw plangebied gelegen deel van de Beneden Merwede geldt een afmeer- en ligplaatsverbod volgens het Binnenvaartpolitiereglement (BPR). Vanwege genoemd ligplaatsverbod is het eventuele gebruik van steigers en aanlegplaatsen buiten de havens in strijd met de regelgeving.

 

Wij verzoeken u in de toelichting van uw bestemmingsplan het BPR te beschrijven. Tevens verzoeken wij u in de regels en verbeelding van uw plan geen aanlegsteigers en –plaatsen mogelijk te maken langs de Beneden Merwede.

 

Reactie gemeente:

Langs de Beneden - Merwede worden geen aanlegsteigers- en plaatsen mogelijk gemaakt. Het BPR is niet beschreven.

 

Vrijwaringzone

Op de BenedenMerwede is de Richtlijn Vaarwegen 2005 van Rijkswaterstaat van toepassing. Op basis hiervan geldt langs de Beneden Merwede een vrijwaringzone voor bebouwing van 20 meter. Deze “vrije ruimte” is een zone die vrij is van bijvoorbeeld bouwwerken en opgaande begroeiing die het functioneren van de vaarweg of de veiligheid van het scheepvaartverkeer in gevaar brengen. Er zijn twee belangrijke redenen om deze zone van 20 meter aan te houden:

1) Calamiteiten: naarmate de afstand tussen de bebouwing en de vaarweg groter is, zal bij calamiteiten het effect op het gebouw en de aanwezigen afnemen. De bebouwingsvrije zone kan tevens een rol vervullen bij bestrijding van de calamiteit en de hulpverlening.

2) Vrij zicht: om de kans op aanvaringen zo klein mogelijk te maken, speelt zicht (visueel of via de radar) een belangrijke rol. Bebouwing op de oever kan het zicht beperken en een negatieve invloed hebben op de radar.

 

Wij verzoeken u in uw plan rekening te houden met deze zone voor zover er nog geen bestaande bebouwing aanwezig is.

 

Reactie gemeente:

In het bestemmingsplan is een afstand van 25 meter aangehouden. Zie hoofdstuk 4.5.

 

Verkeersvoorzieningen ten behoeve van het scheepvaartverkeer

Rijkswaterstaat ziet toe op het vlotte en veilige verloop van het scheepvaartverkeer en dient desgewenst voor de verkeersregulering op het water scheepvaartverkeerstekens en andere nautische verkeersvoorzieningen ten behoeve van de veiligheid, te kunnen plaatsen. Deze tekens ten behoeve van het scheepvaartverkeer kennen een hoogte van 6 meter. De tekens kunnen in het water staan en op de oevers. Wij verzoeken u om ‘Verkeersvoorzieningen ten behoeve van het scheepvaartverkeer’ met een hoogte van maximaal 6 meter mogelijk te maken in uw bestemmingsplan in het water en op de oevers.

 

Reactie gemeente:

Zowel op grond van de Waterwet als de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gaat

het hier om vergunningvrije activiteiten. In het bestemmingsplan is dan ook geen

regeling nodig.

 

4.11.3 Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan relevante wetgeving en beleid op watergebied.