Polstededijk
Status: | vastgesteld |
Idn: | NL.IMRO.0505.WP198Polstededijk-3001 |
Toelichting wijzigingsplan Polder Stededijk
Gemeente Dordrecht
Fase: vaststelling wijzigingsplan
Augustus 2015
Inhoudsopgave
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
3.1.1 Vogel- en Habitatrichtlijn
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
3.3.1 Structuurvisie Visie op Zuid-Holland
3.4.1 Structuurvisie Dordrecht 2040
4.1 Archeologie en cultuurhistorie
HOOFDSTUK 5 Juridische planbeschrijving
HOOFDSTUK 6 Economische uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bijlage 1. Inrichtingsplan
Bijlage 2. Wijzigingen inrichtingsplan
Bijlage 3. Aanvulling effectenbeoordeling (Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998)
Bijlage 4. Brief Omgevingsdienst Haaglanden, toetsingsuitkomst
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doel
In het Raamplan Sliedrechtse Biesbosch, opgesteld in het kader van het Strategisch groenproject Eiland van Dordrecht, is natuurontwikkeling in Polder Stededijk voorzien. In 2004 startte de gemeente Dordrecht een onderzoek naar de mogelijkheden van sanering van de voormalige stortplaats en ontwikkeling van de polder. Dit onderzoek leidde tot het integrale project "ontwikkeling en sanering Polder Stededijk".
De gemeente Dordrecht bereikte vervolgens in 2006 overeenstemming met het toenmalige ministerie van VROM, de provincie Zuid-Holland, Staatsbosbeheer en het toenmalige Natuur- en Recreatieschap De Hollandse Biesbosch over de sanering en herontwikkeling van Polder Stededijk. Doel was sanering van de bodem en herontwikkeling tot zoetwatergetijde natuur- en recreatiegebied.
Ter uitvoering hiervan stelde de Dienst Landelijk Gebied (DLG) in 2009 in samenwerking met de gemeente Dordrecht, Parkschap Nationaal Park De Biesbosch, Staatsbosbeheer, Omgevingsdienst Zuid-Holland-Zuid, Stichting Natuur- en Vogelwacht, Vereniging Behoud Biesbosch en de bewoner van de Helsluis een inrichtingsplan op. Het plan kwam echter niet tot uitvoering.
In 2014 kocht de gemeente de Stort van Troost aan. In opdracht van de provincie Zuid-Holland (pZH) en Rijkswaterstaat (RWS) pakte DLG het project vervolgens weer op. Na overleg met bovengenoemde samenwerkingspartners is het inrichtingsplan in 2014 op onderdelen gewijzigd.
In het bestemmingsplan "Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch" is rekening gehouden met het inrichtingsplan. Om de uitvoering ervan mogelijk te maken, is in het bestemmingsplan namelijk een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor verdere natuurontwikkeling en recreatief medegebruik (bestemming Natuur-3). De huidige situatie in de polder is bestemd (bestemming Natuur-1).
Dit wijzigingsplan is de juridisch-planologische basis voor de uitvoering van het inrichtingsplan inclusief de wijzigingen. Met dit plan wordt de bestemming Natuur-1 gewijzigd in de bestemming Natuur-3.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied ligt in het noorden van de Sliedrechtse Biesbosch. Aan de noordzijde wordt het gebied begrensd door de Beneden - Merwede. Aan de oostzijde liggen de polders Kort- en Lang Ambacht en De Ruijgten bezuiden de Perenboom. Aan de zuidzijde van polder Stededijk ligt de polder Huiswaard en aan de westzijde bevindt zich het recreatiegebied Hollandse Biesbosch.
1.3 Vigerend bestemmingsplan
Voor het gebied van het wijzigingsplan geldt het bestemmingsplan "Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch", vastgesteld op 12 februari 2013.
1.4 Leeswijzer
Dit wijzigingsplan is opgezet alsof er sprake is van een bestemmingsplan. Zowel het beleid als de toetsing aan voor dit wijzigingsplan relevante omgevingsaspecten komen aan de orde.
In hoofdstuk 1 zijn enkele algemene, in ieder bestemmingsplan voorkomende, onderdelen beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 2 het nu voorliggende plan beschreven. In hoofdstuk 3 komt het beleid van rijk, provincie en gemeente aan de orde.
Bij de beschrijving van de omgevingsaspecten in hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan archeologie en cultuurhistorie, bodemkwaliteit, externe veiligheid, natuur en water. Per aspect worden de regelgeving en het beleid benoemd. Vervolgens worden het onderzoek beschreven en een conclusie getrokken.
In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planbeschrijving.
De hoofdstukken 6 en 7 gaan achtereenvolgens in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande situatie
Polder Stededijk is gelegen in de Sliedrechtse Biesbosch en maakt onderdeel uit van de provinciale Ecologische Hoofdstructuur en het Natura 2000-gebied De Biesbosch. Het is buitendijks gelegen gebied.
De polder is 58 hectare groot. Aan de noordzijde van deze polder bevindt zich een haventje aan de Beneden - Merwede. Rond dit haventje ligt een voormalige stortplaats van ca. 16 hectare.
De stortplaats ligt hoog; de bovenkant ligt ongeveer vier meter boven het maaiveld.
In de periode van 1966 tot 1983 zijn hier afvalstoffen gestort van bedrijven en van bodemsaneringen. Er is sprake van een ernstige, spoedeisend geval van bodemverontreiniging (zie hoofdstuk 4.2).
Het overige deel van Polder Stededijk bestaat voornamelijk uit grasland dat extensief wordt beheerd. De laaggelegen, natte delen van de polder staan onder invloed van kwel. Hier komen plaatselijk natte bloemrijke graslanden en grote zeggenvegetaties voor. Ook de sloten staan onder invloed van kwel. Er komen waardevolle water- en oevervegetaties voor met onder andere kranswieren, brede waterpest, krabbescheer en waterviolier. Verder bevindt zich in de polder een klein boscomplex.
2.2 Toekomstige situatie
De toekomstige inrichting van Polder Stededijk is beschreven in het inrichtingsplan Polder Stededijk uit 2009. Kern hiervan is de inrichting van Polder Stededijk als zoetwatergetijdengebied door deze aan te sluiten op de Doode Kikvorschkil en een nieuw krekenstelsel aan te leggen in Polder Stededijk. Het plan is om door middel van twee inlaatopeningen vanaf de Doode Kikvorschkil het gebied onder invloed te brengen van het zoetwatergetijde. Ook blijft met de aanleg van een brug over een van de inlaatopeningen een rondwandeling mogelijk over de kade rondom de polder en is de polder met beheer- en onderhoudsvoertuigen goed bereikbaar.
In het ontwerp is rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden die het landschap heeft. Het slotenpatroon wordt gehandhaafd. De instroomopeningen worden niet breder aangelegd dan omwille van de waterhuishouding of ecologische doelen noodzakelijk is. De kade tussen poldereenheid Stededijk en het Kikvorspoldertje wordt hersteld, waardoor deze voormalige poldergrens ook weer herkenbaar wordt.
Doordat de bestaande sloten aangesloten zullen worden op het nieuwe krekenstelsel heeft de dynamiek van het getij vrij spel voor het uiteindelijke landschap. In de eerste jaren na aanleg zullen sloten en kaden waarschijnlijk door een ander type vegetatie nog lang zichtbaar blijven, maar naar mate de tijd verstrijkt zullen deze karakteristieke kenmerken voor het huidige landschap steeds meer vervagen.
In het ontwerp is een recreatieve zonering aangebracht. De recreatieve inrichting van Polder Stededijk richt zich op extensieve natuurgerichte recreatie en - als voortzetting van bestaand gebruik - op extensieve oeverrecreatie langs de Beneden - Merwede. De natuurgerichte recreatie betreft alleen wandelen. De recreatieve inrichting is vooral een padenstructuur via onverharde graskades. De wandelaar kan een volledige ronde lopen van west naar oost, over het stort aan de noordzijde en langs/door de natuur aan de zuidzijde. De ronde wordt gecompleteerd
doordat de kade tussen Kikvorspoldertje en poldereenheid Stededijk in ere wordt hersteld
en het wandelpad aansluit op de hoge kering van Kort- en Lang Ambacht.
Het gebied wordt ontsloten vanaf de noordzijde met boten (passanten of oversteek vanuit Sliedrecht richting haven of strandjes) en vanaf de zuidzijde bij de bestaande aanlegplaats van Polder Kort- en Lang Ambacht.
Het inrichtingsplan is als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd. In 2014 is het inrichtingsplan op enkele onderdelen gewijzigd. In bijlage 2 bij deze toelichting zijn de wijzigingen beschreven.
De planning is om de inrichting van het gebied uit te voeren in de periode oktober 2015 - mei 2016.
2.3 Wijzigingsplan
Nu de gemeente Dordrecht de Stort van Troost heeft verworven, kan het inrichtingsplan tot uitvoering komen. De noodzakelijke onderzoeken zijn verricht (zie hoofdstuk 4).
Het bestemmingsplan "Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch" kent voor Polder Stededijk de mogelijkheid om de bestemming gericht op natuurbehoud (Natuur-1) te wijzigen naar de bestemming voor natuurontwikkeling met recreatief medegebruik (Natuur-3). Om het inrichtingsplan inclusief de wijzigingen uit te kunnen voeren, is dit wijzigingsplan opgesteld.
HOOFDSTUK 3 Beleidskader
3.1 Europees beleid
3.1.1 Vogel- en Habitatrichtlijn
Het beleid van de Europese Unie heeft grote invloed op het nationale natuurbeleid. De aanwijzing van Natura 2000-gebieden is een gevolg van dit beleid, zoals neergelegd in de Vogel- en Habitatrichtlijn. Hiermee wordt beoogd een samenhangend Europees netwerk van natuurgebieden te realiseren.
In en rondom deze Natura 2000-gebieden moet in voldoende mate rekening gehouden worden met de randvoorwaarden voor het voortbestaan van de bedreigde soorten en habitattypen. In de Natuurbeschermingswet 1998 zijn hiervoor regels opgenomen. De wet bepaalt onder andere dat voor Natura 2000-gebieden het opstellen van een beheerplan verplicht is. Dit beheerplan moet een belangrijke bijdrage leveren aan het streven de natuur te behouden in de Natura 2000-gebieden.
Het plan beschrijft wat er nodig is om de duurzame staat van instandhouding van natuurwaarden te behouden of te ontwikkelen. Omdat diverse Natura 2000-gebieden geen reservaatgebieden zijn, maar multifunctionele gebieden, is het nodig dat daarnaast wordt beschreven wat aan beheerders, gebruikers en andere belanghebbenden wel en niet is toegestaan in het gebied. In het beheerplan wordt het zogenaamde bestaande gebruik beschreven.
Op 4 juli 2013 heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken de Biesbosch aangewezen als Natura 2000-gebied. Het Natura 2000-gebied Biesbosch (landelijk gebiedsnummer 112) omvat het Vogelrichtlijngebied Biesbosch en het Habitatrichtlijngebied Biesbosch. De Biesbosch behoort tot het Natura2000-landschap “Rivierengebied”. Polder Stededijk maakt deel uit van dit gebied.
3.1.2 Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn die ervoor moet zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In het verleden zijn vele Europese richtlijnen op het gebied van water verschenen. De Kaderrichtlijn Water, die in 2000 van kracht is geworden, moet in deze verschillende soorten regels meer eenheid brengen. De nieuwe richtlijn betekent een ambitieuze en innovatieve aanpak van waterbeheer.
De KRW richt zich op de fysisch-chemische en ecologische kwaliteit van oppervlakte en grondwater en is in dat kader van belang voor het ontstaan van natuur. In relatie tot de KRW is het Ecologisch toetsingskader Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (BPRW) van belang. Dit schrijft voor dat ruimtelijke ingrepen binnen het KRW plangebied getoetst moet worden aan de ecologische kwaliteit. Hierbij mag geen achteruitgang optreden in de ecologische kwaliteitsklasse van één van de kwaliteitselementen uit de KRW doelstellingen van het betreffende waterlichaam en het ecologisch relevant areaal mag niet meer dan 1% verminderen. Dit toetsingskader is op onderhavig plangebied van toepassing. Zie verder hoofdstuk 4.5, waarin de watertoets is opgenomen. Het wijzigingsplan dient ter uitvoering van deze Europese richtlijn.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 stelde de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vast. Eén van de belangrijkste beleidsdoelen is een gezonde en veilige leefomgeving als
basisvoorwaarde voor burgers en ondernemers. Dit wordt vooral vertaald in het verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij
ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen.
Het Rijk heeft 13 nationale belangen aangewezen.
Het Rijk richt zich daarbij op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen - en goederenvervoer (waaronder buisleidingen), energie en natuur, alsook ondergrond en
ruimte voor militaire activiteiten. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van ons werelderfgoed (zoals de Waddenzee en de Nieuwe Hollandse Waterlinie).
De Ecologische hoofdstructuur (EHS) is in de structuurvisie herijkt. De robuuste verbindingen tussen natuurgebieden zijn geschrapt. Het rijk heeft het natuurbeleid gedecentraliseerd. Het rijk en de provincies hebben hierover op 20 september 2011 een onderhandelingsakkoord gesloten. Rijk, provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor diverse soorten beschermde natuurgebieden: Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, Natuurbeschermingswetgebieden en de EHS. De uitvoering van de EHS is in handen van de provincies. Zie hierna onder 3.3.
3.2.2 Amvb Ruimte
De nationale ruimtelijke belangen worden geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Amvb Ruimte). Doel is om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Bestemmingsplannen (en daarmee ook wijzigingsplannen) moeten voldoen aan deze algemene regels.
Het wijzigingsplan voldoet aan het beleid en de algemene regels van het rijk.
3.3 Provinciaal beleid
3.3.1 Structuurvisie Visie op Zuid-Holland
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland.
Met het oog hierop hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland op 9 juli 2014 de Visie ruimte en
mobiliteit (VRM) vastgesteld. Deze visie geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening
en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio.
Dit betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor
een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie.
De kern daarvan is:
ruimte bieden aan ontwikkelingen.
aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels
en mobiliteit.
allianties aangaan met maatschappelijke partners.
minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
Bij de VRM horen: de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
In de VRM zijn 4 thema’s te onderscheiden, namelijk:
Beter benutten en opwaarderen
Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
Versterken ruimtelijke kwaliteit
Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
Het provinciale beleid is gericht op het behouden, herstellen en op langere termijn vergroten van de biodiversiteit in Zuid-Holland, inclusief de biodiversiteit van de bodem. Daarmee wordt niet alleen een belangrijke bijdrage geleverd aan het in stand houden van de Europese en mondiale biodiversiteit, maar ook aan andere maatschappelijke doelen. Zo zijn koppelingen mogelijk met een aantrekkelijk en klimaatbestendig woon- en vestigingsklimaat, waterveiligheid en waterkwaliteit, recreatie en het tegengaan van bodemdaling. Om dit doel te bereiken zet de provincie in op duurzaam beheer, bescherming en voltooiing van de ecologische hoofdstructuur en meer natuurwaarden op boerenland en in recreatiegebieden.
Ecologische hoofdstructuur
De duinen, de rivieren, de deltawateren en de natuurgebieden in het veenweidegebied zijn de grote dragers van de biodiversiteit in Zuid-Holland.
Het belangrijkste instrument om de biodiversiteitsdoelen te bereiken is de realisatie van de ecologische hoofdstructuur (EHS). De provincie heeft de ambitie om de EHS uiterlijk in 2027 gerealiseerd te hebben. De EHS bestaat uit een robuust, kwalitatief hoogwaardig en samenhangend netwerk van bestaande bos- en natuurgebieden, landgoederen, nieuwe natuurgebieden, ecologische verbindingen, de grote rijkswateren en de Noordzee. De EHS wordt goed beheerd en valt onder categorie 1 (gebieden met bijzondere kwaliteit).
Bij het ontwikkelen van nieuwe natuurgebieden is prioriteit gegeven aan gebieden die substantieel bijdragen aan de internationale natuur- en waterdoelen op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000) en de Kaderrichtlijn Water. Nieuwe natuurgebieden die aan dit criterium voldoen, maar waarvoor in de periode tot en met 2027 vooralsnog geen financiële dekking is, zijn opgenomen in de ‘strategische reservering natuur’.
Programma ruimte
Het programma ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen)
bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio’s en
provincie. De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en
bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd
gecombineerd ingezet.
Onder de kop "Biodiversiteit: de ecologische hoofdstructuur (EHS) en Natura 2000-gebieden" in hoofdstuk 3.4 is het volgende operationele doel vastgesteld:
Tegengaan van de achteruitgang van de biodiversiteit: realiseren en beheren van de ecologische hoofdstructuur (EHS) en uitwerken van beheerplannen voor Natura2000-gebieden.
Dit wordt door gerealiseerd door de verordening Ruimte en het uitvoeringsprogramma Groen.
In de Realisatiestrategie EHS heeft de provincie aangegeven hoe de opgave voor nieuwe natuur tot 2027 gerealiseerd wordt. Ze voldoet hiermee aan de internationale doelen voor Natura 2000 en de Kaderrichtlijn Water (KRW). Het accent ligt op nieuwe natuur in de veenweiden en de delta.
In de veenweiden worden naast natuurdoelen ook doelen voor water, recreatie en agrarische structuurversterking gerealiseerd. De opgave voor nieuwe natuur wordt in een aantal fases gerealiseerd. Uitgangspunt is dat de doelen en de middelen in balans zijn. De provincie heeft gebiedspartijen uitgenodigd om met een bod te komen hoe de natuurdoelen gerealiseerd kunnen worden. De begrenzing van de EHS is op 11 december 2013 door PS vastgesteld en opgenomen in de Visie ruimte en mobiliteit en de Verordening ruimte. Deze EHS heeft geen betrekking op de zee. Dat is een verantwoordelijkheid van het Rijk.
Zoals hiervoor al aan de orde kwam wil de Europese Unie de achteruitgang van de biodiversiteit keren door een samenhangend netwerk van natuurgebieden op Europees niveau: Natura2000. Dit bestaat uit de gebieden die eerder al zijn aangewezen op grond van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zuid-Holland kent 23 Natura 2000-gebieden, allen binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Het gaat om de grote natuurgebieden zoals de Biesbosch. Deze gebieden zijn niet alleen van groot belang voor behoud van de biodiversiteit, maar ook voor de groenbeleving.
Voor elk van de 23 gebieden wordt een Natura 2000-beheerplan opgesteld, waarin bepaald wordt hoe de natuurdoelen gerealiseerd gaan worden. De provincie heeft een belangrijke rol bij het opstellen van deze beheerplannen. Maatregelen variëren van het verbeteren van de milieu- en watercondities tot het (her)inrichten van terreindelen en het aanpassen van het beheer en de zonering. Prioriteit gaat uit naar maatregelen in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De instandhoudingsdoelen zullen ‘robuust’ gerealiseerd worden, zodat er in en rond Natura 2000-gebieden voldoende economische ontwikkelruimte blijft en gebieden niet ‘op slot’ gaan. Over de uitvoering van die maatregelen maakt de provincie afspraken met terreinbeheerders en andere betrokkenen. Voor de Biesbosch is een beheerplan in de maak.
De ambitie voor de eerste beheerplanperiode is minimaal het realiseren van de behoudsopgaven en het tegengaan van een verdere verslechtering van de aangewezen habitattypen en leefgebieden van soorten. De verbeter- en/of uitbreidingsopgaven zullen in de daaropvolgende beheerplanperioden hun beslag krijgen.
3.3.2 Verordening ruimte
In samenhang met de Structuurvisie is ook de Verordening ruimte vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen.
In de Verordening ruimte is aangegeven dat er geen bestemmingen mogen worden gerealiseerd die de kenmerken en waarden significant beperken of die leiden tot vermindering van de oppervlakte of samenhang van gebieden die tot de EHS behoren, tenzij daarmee een zwaarwegend belang gediend is en er geen reële alternatieven voorhanden zijn. In dat geval moeten mitigerende maatregelen de schade zo veel mogelijk beperken en moet de resterende schade gecompenseerd worden. Toestemming hiervoor wordt alleen verleend als er sprake is van bijzondere omstandigheden. Ook moet voldaan worden aan de overige voorwaarden voor een ontheffing van de Verordening ruimte.
Het wijzigingsplan voldoet aan het beleid en de algemene regels van de provincie.
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Structuurvisie Dordrecht 2040
De gemeenteraad stelde op 17 december 2013 de Structuurvisie Dordrecht 2040 vast.
Als ambitie heeft de raad vastgesteld: "De Biesbosch is in 2020 één aaneengesloten natuur- en recreatiegebied."
Over de Biesbosch komen de volgende passages voor:
"De Biesbosch heeft, als uniek zoetwatergetijdengebied, een zeer hoge ecologische waarde en ook toenemend een belangrijke recreatieve betekenis. De nabijheid van stad en natuur speelt een belangrijke rol in de aantrekkelijkheid van Dordrecht. Het groen in en rond de stad is een onmisbaar element voor ontspanning en aangenaam vertoeven van de inwoners en bezoekers."
"Dordrecht kent met de Biesbosch een Nationaal Park dat het beschermen waard is. Delen van het natuurgebied zijn beperkt of helemaal niet toegankelijk voor personen. De hoofdfunctie van deze
gebieden is natuur. Soms is er sprake van functiemenging door natuur te combineren met extensieve recreatie of waterberging. De gebruiksintensiteit is zeer laag tot niet aanwezig."
Over het recreatieve gebruik van het water: "De wateren rondom het Eiland van Dordrecht behoren tot de drukst bevaren scheepsroutes van Europa. Hiermee is recreatief medegebruik niet altijd eenvoudig te combineren. Dit geldt vooral aan de noordwest zijde van het eiland. In de binnenstad en bij de Moerdijkbrug zijn jachthavens gelegen vooral voor grotere boten. Het Wantij en de (Sliedrechtse) Biesbosch zijn vooral geschikt voor recreatief gebruik door kleinere boten: kleine motorboten, kano’s en roeiboten."
En over cultuurhistorie: "De Biesbosch is als zoetwatergetijdengebied het nog steeds zichtbare gevolg van de Sint Elisabethsvloed van 1421. Het is buitendijks gebied. Tot in de 20e eeuw zijn hier nog eendenkooien en griendketen in gebruik geweest. De Sliedrechtse Biesbosch bestaat vooral uit laag omkade waarden en polders, oorspronkelijk met een agrarisch karakter.
In het gebied bevinden zich met name beschermingswaardige landschappelijke elementen."
Zie hoofdstuk 4.1.
Het wijzigingsplan voldoet aan gemeentelijk beleid.
HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie en cultuurhistorie
4.1.1 Regelgeving en beleid
Wet op de archeologische monumentenzorg
Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1
oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de
Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem.
De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente.
Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de
oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie
voor een goede conservering.
De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke
aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen,
kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek uit te (laten) voeren. Vooronderzoek
moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze
behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van
de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en
documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot
behouden blijven.
In de wet wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van
archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische
waarden.
Besluit ruimtelijke ordening
Sinds 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van
de modernisering van de monumentenzorg.
Provinciaal beleid: Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland
De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische
kenmerken en waarden in Zuid-Holland. De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van
de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel
bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is
en waarom:
de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en
de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven;
de waardekaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd.
Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele
planologie.
Gemeentelijk beleid: Erfgoednota Dordrecht maakt geschiedenis; Erfgoedverordening Dordrecht
Streven is om het erfgoedbeleid steeds meer onderdeel te maken van het beleid op het gebied van
de ruimtelijke kwaliteit en inrichting. Daarbij gaat het uitdrukkelijk niet alleen om objecten, maar
ook om structuren die iets vertellen of verwijzen naar de historische ontwikkeling van Dordrecht.
Hierin past het voornemen om gemeentelijke monumenten aan te wijzen, maar ook om
cultuurhistorische beleidskaarten te maken waarop ook te verwachten waarden zijn aangegeven.
Nader onderzoek dient uit te wijzen of deze waarden daadwerkelijk aanwezig zijn, hoe groot deze
zijn en hoe deze in kunnen worden gezet voor de gebiedsontwikkeling.
Archeologische waarden
Al sinds de jaren '60 vindt archeologisch onderzoek plaats in de gemeente. Sinds 1995 is in Dordrecht een gemeentelijk archeoloog actief en sinds 1999 beschikt de gemeente Dordrecht
over een opgravingvergunning voor het eigen grondgebied. De gemeente voert dus sinds 1995
een eigen beleid wat betreft archeologie.
Sinds de invoering van de Wet op de archeologische monumentenzorg in 2007 dienen archeologische waarden wettelijk in de besluitvorming rond ruimtelijke ordeningsprocessen meegewogen te worden. In de praktijk gebeurde dit in Dordrecht al sinds 1995.
In 2009 is de archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Dordrecht opgesteld.
De kaart is een detaillering en uitwerking van de kaarten die op nationale en provinciale schaal
beschikbaar zijn. Op het gemeentelijk grondgebied varieert de verwachting van laag tot zeer hoog.
In het bij de kaart behorende rapport "‘Stad en Slib: het archeologisch potentieel van het Eiland
van Dordrecht in kaart gebracht" is de onderbouwing voor de hoogte van de verwachting
verwoord. In de Erfgoedverordening Dordrecht (2010) zijn aan de archeologische verwachtingen
verschillende voorwaarden en vrijstellingen verbonden. Deze voorwaarden en vrijstellingen worden
uiteindelijk in de nieuwe bestemmingsplannen opgenomen.
Archeologisch onderzoek in de gemeente Dordrecht is gericht op kenniswinst wat betreft de
bewonings- en ontwikkelingsgeschiedenis van de stad en het Eiland. Van groot belang hierbij is het
ontstaan en de ontwikkeling van de stad, de reconstructie van het (cultuur)landschap van het
Eiland van Dordrecht en de relatie tussen stad en platteland vóór de ingrijpende St.
Elisabethsvloed van 1421.
Hiermee sluit de gemeente aan op de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie, waarin de relatie
tussen mens en landschap in West Nederland binnen de middeleeuwse bewoningsgeschiedenis een
speerpunt vormt en uitgewerkt moet worden. De provincie Zuid Holland kent een grote waarde toe
aan locaties die informatie bevatten over de ontginning van het veenlandschap in de
middeleeuwen. Het is deze ontginning van het veen en de daarmee samenhangende structuren
zoals kaden, dijken, sluizen en die ook nu nog beeldbepalend zijn voor het Hollands landschap.
Het Eiland van Dordrecht speelt in landschap een opvallende rol vanwege het in 1421 verdronken
en daarna volledig afgedekte landschap, waaraan de huidige Biesbosch een blijvende herinnering is.
Bij alle ingrepen in de bodem van Dordrecht dient zorg te worden besteed aan mogelijk
aanwezige archeologische waarden. Voor aanvang van grondwerkzaamheden dient dan ook
onderzocht te worden of en waar zich archeologische sporen in het gebied aanwezig zijn en wat
hun kwaliteit en waarde is. Als er archeologische behoudenswaardige waarden aanwezig zijn, dient
de initiatiefnemer zorg te dragen voor behoud door planaanpassing of opgraven. Behoud in
situ verdient daarbij de voorkeur. Bij vaststellen van archeologische waarden en het omgaan met
behoudenswaardige waarden dient gewerkt te worden volgens de eisen van de gemeente
Dordrecht. Deze verplichting geldt voor het gehele plangebied.
4.1.2 Onderzoek
Historische ontwikkeling
Polder Stededijk staat al (zonder naam) op een kaart uit ca. 1500-1525. Het behoort tot de gebieden op de zuidelijke Merwede-oever die na de St. Elisabethsvloed en rivierdijkdoorbraken in 1421 al snel weer boven water kwamen. Polder Stededijk is zo genoemd, omdat de stad Dordrecht dit gedeelte van de Merwede-oever liet bekrammen: dat is met rijshout en palen versterken tegen afschuring en ook om verdere kreekvorming vanuit de Merwede in de verdronken Groote Waard te voorkomen. Hierbij sloot men in 1592 ook de Bassekil af, die stroomde tussen polder Stededijk en de polders Korte en Lange Ambacht.
Archeologie
In het plangebied gelden twee archeologische waarden/bestemmingen, een hoge (WR-A-2) in het noorden en een middelmatige (WR-A-3) in het zuiden.
In 2014 is in het noordelijke deel een archeologisch booronderzoek uitgevoerd (gemeentelijke projectcode DDT 1408). Uit dit onderzoek werd duidelijk dat er binnen de geplande maximale verstoringsdiepte van 2,5 m – mv geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn. In een klein deel van het nieuwe sloottraject in het oostelijk deel van het plangebied kunnen restanten van de middeleeuwse dijk in de ondergrond aanwezig zijn. De aanwezigheid van een dijk/oud landschap is vastgesteld vanaf 2,85 m –mv. Er kan lokaal sprake zijn van een meer of minder sterke erosie van het oude landschap. Dit kan opgemaakt worden uit de vondst van middeleeuws materiaal binnen de ontgravingsdiepte van 2,2 m – mv door de AWN tijdens het graven van de oostelijke sloot in 1983.
Geadviseerd is om het graven van de nieuwe kwelsloot ter hoogte van het waargenomen oude landschap/dijkrestant archeologisch te laten begeleiden.
In maart 2015 is de archeologisch begeleiding uitgevoerd en gerapporteerd (gemeentelijke projectcode DDT 1411). Binnen de ontgravingsdiepte tot maximaal 2,2 m – mv bleek nergens het oude landschap van vóór 1421 aanwezig.
Tot deze diepte is sprake van een overstromingsdek dat is afgezet in de periode ná de St. Elisabethsvloed van 1421 en de herinpoldering in 1816. Op de locatie waar tijdens het booronderzoek in 2014 het verdronken middeleeuwse landschap het hoogst gelegen bleek, is verdiept tot deze afzettingen. Pas op een diepte vanaf 2,7 m – NAP was het pakket oeverafzettingen van de Merwede aanwezig waarvan de top bestaat uit een 30 tot 40 cm dikke leeflaag uit ten minste de Late Middeleeuwen. In deze laag bevonden zich relatief veel brokken slechte en/of ongebakken leem (deels in de vorm van bakstenen), fragmenten baksteen en daarnaast scherven uit de Late Middeleeuwen en mogelijk één verweerde (verspoelde) scherf uit de Romeinse Tijd. De resten bouwmateriaal lijken niet door verspoeling in deze afzetting te zijn afgezet. Gezien het relatief grote aantal baksteenfragmenten is het goed mogelijk dat deze bij de sloop van plaatselijke middeleeuwse bebouwing in de bodem terecht zijn gekomen. Zowel op keramiek als op baksteen zijn geen duidelijke sporen van verwering (door) water aanwezig. Het is duidelijk dat hier sprake is van een deels intact gedeelte van de hogere oeverwal van de Merwede. Het hoogste deel lag waarschijnlijk noordelijker, richting de huidige rivierbedding, maar deze is (hier) geheel geërodeerd in de periode ná de St. Elisabethsvloed van 1421. Gezien het vondstmateriaal is het duidelijk dat de oeverwal hier - al dan niet achter of aan een dijk - bebouwd en bewoond was gedurende de Late Middeleeuwen. De gebouwen zullen deel hebben uitgemaakt van de lintbebouwing die op of aan de dijk van de Grote Waard lag. De bewoners woonden vermoedelijk binnen het Lang Ambacht, dat deel uitmaakte van Sliedrecht.
Voor het overige deel van het plangebied is geen archeologisch onderzoek nodig, aangezien er niet dieper dan maximaal 2,2 m - NAP ontgraven wordt.
De dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie - 2 en - 3 zijn in dit wijzigingsplan van het geldende bestemmingsplan overgenomen.
Cultuurhistorische waarden
Aan de noordzijde van de polder ligt de in- en uitwateringssluis op de Beneden - Merwede. De sluis heeft bakstenen vleugelmuren en een ijzeren portaal voor dubbele ijzeren schuiven met ijzeren windwerken. Hij dateert uit het eind van de 19e eeuw. De sluis is aangemerkt als potentieel gemeentelijk monument en zal in 2015 officieel aangewezen worden. Het college van burgemeester en wethouders heeft inmiddels op 3 april 2015 het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument uitgesproken.
De sluis wordt in het geldende bestemmingsplan beschermd door middel van een sloopverbod behoudens vergunning. Dit verbod is in dit wijzigingsplan ook opgenomen.
4.1.3 Conclusie
De archeologische en cultuurhistorische waarden worden met dit wijzigingsplan voldoende beschermd.
4.2 Bodemkwaliteit
4.2.1 Regelgeving en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Bodemkwaliteitskaart Dordrecht
Op basis van alle bij de gemeente Dordrecht geregistreerde bodemonderzoeken is in 2002 de Bodemkwaliteitskaart Dordrecht opgesteld. Deze is in 2007 geactualiseerd. Op deze kaart staat weergegeven wat de algemene bodemkwaliteit van de grond van een bepaalde zone in Dordrecht is. Hierbij wordt geen rekening gehouden met verontreinigingen veroorzaakt door lokale bronnen zoals bijvoorbeeld tankstations, wasserettes en andere verontreinigende activiteiten.
Voor grond waarin bodemverontreinigingen voorkomen gelden beperkingen bij hergebruik en afvoer van grond. Deze beperkingen verschillen per locatie en worden bepaald aan de hand van de eisen welke gesteld worden in de Wet Bodembescherming, het Bouwstoffenbesluit en het Gemeentelijk Grondstromenbeleid.
Bij nieuwe ontwikkelingen op de locatie zal bodemonderzoek moeten uitwijzen of de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik of dat saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn.
4.2.2 Onderzoek
Voor de sanering van de voormalige stortplaats (bekend als de Stort van Troost) is in 2009 een saneringsplan opgesteld. In dit saneringsplan zijn de maatregelen beschreven, die genomen zullen worden om de aanwezige grondwaterverontreinigingen te beheersen en te controleren.
De verontreinigingen, die zich onder en rond de voormalige stortplaats bevinden, bestaan uit een groot aantal stoffen (o.a. minerale olie, vluchtige aromaten, chloorbenzeen, polycyclische aromatische koolwaterstoffen, zware metalen). De aanwezige verontreinigingen vormen, mede door de aanwezigheid van de afdeklaag van klei, geen humane of ecologische risico’s.
De saneringsmaatregelen bestaan uit het periodiek controleren van de grondwaterkwaliteit onder en rond de stortplaats, het aanbrengen van een ringsloot rond de stortplaats en het reinigen van het water in de ringsloot door middel van een helofytenfilter. In het saneringsplan is tevens een terugvalscenario opgenomen voor het geval dat de verwachte stabilisatie/afname niet optreedt.
De Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid heeft namens de gemeente Dordrecht (bevoegd gezag Wet bodembescherming) bij beschikking van 6 augustus 2010 ingestemd met het saneringsplan.
In maart en april 2015 is de ringsloot geoptimaliseerd en het helofytenfilter aangelegd. Tevens is het monitoringsnetwerk aangepast aan de eisen van het saneringsplan. De komende jaren zal jaarlijks de kwaliteit van het grondwater rond en onder de stortplaats worden onderzocht. Hiermee wordt nagegaan of de verwachte afbraak van de verontreinigde stoffen inderdaad plaatsvindt.
Begin 2015 heeft Rijkswaterstaat in Polder Stededijk bodemonderzoek conform het Besluit bodemkwaliteit uitgevoerd ten behoeve van de realisatie van de inrichtingsmaatregelen.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de kwaliteit van de bovengrond tot circa 0,5 m –mv varieert in kwaliteit van klasse Wonen tot klasse Industrie. Voor de ondergrond (vanaf 0,5 m –mv tot einddiepte) geldt dat sprake is van grond dat voldoet aan de kwaliteit van de achtergrondwaarde en is daardoor vrij toepasbaar.
In alle gevallen geldt dat de grond kan worden toegepast in een grootschalige bodemtoepassing.
Voor de boven- en ondergrond sluiten de resultaten aan bij de verwachting op basis van het vooronderzoek.
4.2.3 Conclusie
Na sanering van de bodemverontreiniging door genoemde maatregelen kan het wijzigingsplan worden uitgevoerd.
4.3 Externe veiligheid
4.3.1 Regelgeving en beleid
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is sinds 27 oktober 2004 van kracht. Het besluit verplichtte gemeenten risicovolle situaties van inrichtingen ten opzichte van kwetsbare bestemmingen binnen 3 jaar te saneren als het plaatsgebonden risico hoger was dan 10-6.
Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevi werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn risicoafstanden opgenomen voor ondergrondse buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.
Wet basisnet
Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten).
Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de hoofdwegen, binnenwateren en de hoofdspoorwegen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant).
Gevaarlijke stoffen vervoeren is risicovol en zorgt dus voor beperkingen voor de ruimtelijke ordening (ruimtelijke ordeningskant). Er zijn namelijk regels om mensen die dicht bij deze hoofdwegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen wonen of verblijven een basisbeschermingsniveau te bieden.
Aan dit beschermingsniveau wordt voldaan als het risico vanuit het vervoer niet hoger ligt dan wat maatschappelijk acceptabel is. Zo mogen er bijvoorbeeld geen huizen gebouwd worden vlakbij transportroutes voor gevaarlijke stoffen.
Provinciaal beleid: CHAMP
De Provincie Zuid- Holland heeft, om het begrip groepsrisico en de bijbehorende motivatieplicht (bij overschrijdingen van de oriënterende waarde) inhoud te geven de CHAMP-benadering ontwikkeld. CHAMP is een acroniem voor: Communicatie, Horizon, Anticipatie, Motivatie en Preparatie. Eerder genoemde toetsingskader is een aanvulling op en in sommige gevallen een invulling van de CHAMP plicht.
De voorgenomen ontwikkeling wordt met behulp van de CHAMP methodiek tegen het licht gehouden.
Gemeentelijk beleid: Toetsingskader Externe Veiligheid
Conform de vereisten van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen wordt aandacht besteed aan externe veiligheid. Op grond van deze besluiten zijn gemeenten verplicht tot het doen van een groepsrisicoverantwoording. De verantwoording van het groepsrisico vindt plaats aan de hand van het gemeentelijk risicobeleid zoals is opgenomen in het Toetsingskader Externe Veiligheid.
Hierin wordt aandacht besteed aan het plaatsgebonden risico, het groepsrisico, zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.
Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
Het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid
voor individuele burgers.
Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als
gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats.
Bij plaatsgebonden risico gaat het om de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op
een bepaalde geografische plaats in de omgeving van een transportroute overlijdt als
rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen op deze transportroute, er
van uitgaande dat die persoon onbeschermd en permanent op deze plaats aanwezig is.
Anders gezegd, het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het plaatsgebonden
risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk
risico met elkaar verbindt (zogeheten: risicocontour). Dergelijke contouren zijn van belang bij de beoordeling of een risicovolle activiteit of een risicogevoelige bestemming op een bepaalde plaats kan worden toegelaten. Voor plaatsgebonden risico is door de rijksoverheid voor nieuwe situaties een grenswaarde vastgesteld van 10-6/jaar.
Groepsrisico
Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een
bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van één ongeval op de transportroute waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Dit risico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergegeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare.
Hoe meer personen per hectare in het schadegebied van een hier bedoeld ongeval
aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het groepsrisico kan
worden weer gegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke
slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op ten minste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico is in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico een oriënterende waarde.
4.3.2 Onderzoek
In de toelichting op het bestemmingsplan Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch is uitvoerig aandacht besteed aan de (externe) veiligheidssituatie. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. Eén van de risicobronnen in de omgeving is het bedrijf DuPont. Uit onderzoek blijkt dat het groepsrisico voor DuPont in de huidige situatie ca. 1,46 maal de oriëntatiewaarde bedraagt.
De Veiligheidsregio Zuid-Holland adviseerde over het bestemmingsplan Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch om geen intensieve recreatie toe te staan. Het bestemmingsplan staat geen omvangrijke bouwplannen of nieuwe ontwikkelingen toe waarbij grote hoeveelheden personen in het plangebied kunnen verblijven. Het bestemmingsplan is conserverend van aard.
Dit geldt ook voor onderhavig wijzigingsplan. Het maakt alleen extensieve recreatie mogelijk.
Op 22 april 2015 heeft de Veiligheidsregio de volgende reactie op het concept van het ontwerpwijzigingsplan gegeven: "De Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid heeft als aanbeveling de genoemde schuilgelegenheid in de Regels, Artikel 3.2.1 ook te realiseren als voorziening om te schuilen bij een mogelijk incident op de rivieren, waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Indien een toxische wolk de aanwezige recreanten zou kunnen bedreigen, is er schuilgelegenheid."
Deze aanbeveling zal bij de uitwerking van de plannen voor de schuilgelegenheid worden betrokken. Hierover zal de gemeente dan in overleg treden met de Veiligheidsregio.
4.3.3 Conclusie
Vanuit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling en uitvoering van dit wijzigingsplan.
4.4 Natuur
4.4.1 Regelgeving en beleid
Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet waarborgt de bescherming van veel in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen artikel 8 t/m 12). Verder is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren.
De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke ingrepen.
Naast de wettelijke verbodsbepalingen is er altijd sprake van een algemene zorgplicht (artikel 2). Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit
houdt onder andere in dat handelingen worden nagelaten die negatieve gevolgen hebben voor soorten of dat maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te voorkomen.
Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk ontheffing van de Flora- en faunawet te verkrijgen. Artikel 75 biedt de mogelijkheid om ontheffing aan te vragen van de verboden uit de artikelen 8 tot en met 18. Ontheffingen worden verleend door de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (ELI).
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Sindsdien is de Flora- en faunawet “aangehaakt” bij de Wabo-procedure. In plaats van een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet wordt een zogenaamde “verklaring van geen bedenkingen” (VVGB) afgegeven. Het afgeven van een VVGB vormt dan een onderdeel van de omgevingsvergunning. Het is echter nog steeds mogelijk om een aparte ontheffing aan te vragen bij het Ministerie van ELI, met als voordeel dat de doorlooptijd van de procedure korter kan. Ontheffingen worden alleen verleend als aan bepaalde voorwaarden van zorgvuldigheid is voldaan. In de Flora- en faunawet zijn onder artikel 75 drie tabellen met soorten opgenomen waarvan het beschermingsregime verschilt. Dit hangt samen met de zeldzaamheid en kwetsbaarheid van de betreffende soorten. De voorgenomen werkzaamheden vallen onder het begrip “ruimtelijke
ontwikkelingen”.
Natuurbeschermingswet 1998/Natura 2000-gebied
De Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) ziet toe op de bescherming van specifiek aangewezen gebieden ten behoeve van specifieke instandhoudingsdoelen. Deze doelen worden vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten van deze Natura 2000-gebieden. De instandhoudingsdoelstellingen zijn verder uitgewerkt in o.a. het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV 2007) en ontwerpaanwijzingsbesluiten. Krachtens artikel 10a lid 2 Nb-wet dienen de instandhoudingsdoelstellingen te worden gewaarborgd van de leefgebieden van soorten en habitats die genoemd zijn in het aanwijzingsbesluit. Het gaat daarbij om het behoud van leefgebied voor soorten en habitats die op Europese schaal bedreigd zijn.
Per 1 oktober 2005 is een Nb-wet vergunning verplicht voor alle nieuwe projecten en
handelingen die, gelet op de instandhoudingsdoelen:
de kwaliteit van de natuurlijke habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren;
een verstorend effect kunnen hebben voor de soorten waarvoor het gebied is aangewezen;
de natuurlijke kenmerken van het gebied kunnen aantasten.
De vergunningen worden verleend door de provincies (GS) of door de minister van EL&I.
Zij mogen slechts vergunning verlenen als zij zich hebben verzekerd dat het project
afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen geen significante
effecten heeft op de natuurlijke kenmerken van het gebied.
In alle gevallen waarin significante effecten zouden kunnen optreden moet de initiatiefnemer vooraf een passende beoordeling van de gevolgen opstellen, die door GS in haar besluitvorming moet worden betrokken. Deze regels zijn ook van toepassing indien de ingreep niet direct in het Natura-2000 gebied plaatsvindt, maar wel een effect daarop kan hebben.
Alle ontwikkelingen in of nabij het Natura 2000-gebied dienen vooraf getoetst te worden op
hun gevolgen voor de te beschermen soorten en habitats.
Deze status verplicht het gemeentebestuur er toe om bij de voorbereiding van een plan na te gaan of het plan tot aantasting van leefgebieden kan leiden. Op grond van artikel 19j Nb-wet is het daartoe ook verplicht.
Provinciale Ecologische Hoofdstructuur
Zie hoofdstuk 3.3.
4.4.2 Onderzoek
Het Natuur-Wetenschappelijk Centrum (NWC) heeft in het kader van de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998 een actualisatie van eerder gedaan onderzoek uitgevoerd in de voortoets: Aanvulling Effectenbeoordeling Herontwikkeling Polder Stededijk te Dordrecht: Flora- en fauna-wet en Natuurbeschermingswet 1998 - update december 2014. Zie bijlage 3.
Hierbij is beoordeeld wat de effecten van de herinrichtingsmaatregelen op beschermde flora en fauna en het Natura 2000-gebied de Biesbosch zijn. Onderdeel is tevens het opstellen van maatregelen om eventuele nadelige effecten te voorkomen, te mitigeren of te compenseren en te beoordelen of een ontheffing danwel vergunning in het kader van de Flora- en faunawet en/of Natuurbeschermingswet 1998 nodig zijn en wat nodig is om deze verkrijgen.
Toetsing Flora- en faunawet
De herinrichting van Polder Stededijk zal voor een aantal beschermde soorten negatieve effecten op individuniveau tot gevolg hebben. Door het nemen van mitigerende maatregelen kunnen deze gevolgen beperkt danwel verzacht worden. In de eindsituatie zullen de plannen positieve effecten hebben op de soorten die nu in het gebied en in de rest van het Natura 2000-gebied voorkomen; er zal meer geschikt leefgebied aanwezig zijn en er zal meer variatie en diversiteit aanwezig zijn. Voor de volgende soorten moet een ontheffing aangevraagd worden, namelijk: Noordse woelmuis, Waterspitsmuis, Bever, Buizerd, Boomvalk, Slechtvalk, Bittervoorn, Platte schijfhoren.
Toetsing Natuurbeschermingswet 1998
Om de effecten van verstoring zo klein mogelijk te houden, dienen werkzaamheden met een grote geluidsbelasting (zoals het intrillen van damwanden en het graven van de kreek) zoveel mogelijk buiten het broedseizoen van vogels (globaal van half maart t/m half juli) en buiten de gevoelige periode voor bevers (mei t/m augustus) uitgevoerd worden.
Met handhaving van een afstand van minimaal 50 (100 in de voortplantingsperiode) meter van de werkzaamheden tot bewoonde burchten, het niet verlichten van de omgeving van het plangebied (tijdens de avond en nacht in het kader van veiligheid en bewaking) en indien nodig gebundeld te beschijnen, het hanteren van een maximum geluidsbelasting van 110 dB(A) buiten de periode van 1 maart tot 1 augustus en een maximum van 85 dB(A) daarbinnen en het treffen van mitigerende maatregelen (inclusief ecologische begeleiding), blijft significante verstoring uit. Uit toetsing blijkt verder dat de uitvoering van de plannen niet leidt tot een significante hoeveelheid stikstofoxide ter hoogte van het Natura 2000-gebied ‘de Biesbosch’.
Realisatie van de herinrichting zal met inachtneming van genoemde maatregelen tijdens de aanlegfase niet leiden tot significant nadelige effecten op het Natura 2000-gebied De Biesbosch.
Het rapport is als bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen.
Op 13 april 2015 heeft het NWC per brief de Omgevingsdienst Haaglanden (namens Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland bevoegd gezag) benaderd inzake de mogelijke vergunningplicht op grond van artikel 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbwet) voor de omvorming van Polder Stededijk naar een zoetwatergetijdegebied met recreatief medegebruik in het Natura 2000-gebied “Biesbosch” (hierna: Natura 2000-gebied).
Hoewel het Natura 2000-gebied grotendeels in de provincie Noord-Brabant is gelegen, is Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op grond van artikel 2a, tweede lid, van de Nbw bevoegd om op het verzoek te beslissen, omdat het gaat om een project dat hoofdzakelijk gevolgen kan hebben voor het in de provincie Zuid-Holland gelegen deel van het betrokken Natura 2000-gebied.
De Omgevingsdienst Haaglanden komt op grond van de verstrekte voortoets tot de conclusie dat de activiteit niet zal leiden tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied. Er is geen sprake van verslechtering van (kwaliteit van) habitats (van soorten) of van significante verstoring van soorten. Gelet hierop acht de Omgevingsdienst Haaglanden namens Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland voor deze activiteit, zoals omschreven in de voortoets, een vergunning ex artikel 19d, eerste lid, van de Nbwet niet nodig.
De toetsingsuitkomst is opgenomen in bijlage 4.
4.4.3 Conclusie
Vanuit het oogpunt van de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling en uitvoering van het wijzigingsplan.
4.5 Water
4.5.1 Regelgeving en beleid
Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water (KRW, richtlijn 2000/60/EC) is in 2000 van kracht geworden en heeft als doel de kwaliteit van oppervlakte- en grondwater in Europa te waarborgen. In deze richtlijn zijn verschillende doelen geformuleerd, namelijk ecologische, chemische en drinkwaterdoelen.
Kernelementen zijn:
de bescherming van alle wateren, meren, kustwateren en grondwateren;
het stellen van ambitieuze doelen om ervoor te zorgen dat alle wateren in het jaar 2015 de “goede toestand” hebben bereikt;
de verplichting tot grensoverschrijdende samenwerking tussen landen en tussen alle betrokken partijen;
ervoor zorgen dat alle belanghebbenden actief deelnemen aan activiteiten op het gebied van waterbeheer;
de verplichting tot het voeren van een waterprijsbeleid en ervoor zorgen dat de vervuiler betaalt;
het in evenwicht houden van de milieubelangen en de belangen van hen die afhankelijk zijn van het milieu.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in
de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij
overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan
ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces
van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in
ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de
waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om
waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets
betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van
ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De
watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) en is
overgenomen in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle
ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met
name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Nationaal Waterplan
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan (NWP) vastgesteld. Dit plan geeft op
hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een
duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen,
voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen
genoemd die hiervoor worden genomen.
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt
opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is
gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.
De stroomgebiedbeheerplannen zijn een bijlage van het NWP. De Ministerraad heeft 27 november
2009 de stroomgebiedbeheerplannen 2009-2015 van de Eems, Maas, Rijndelta (Nederlandse deel)
en Schelde vastgesteld.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Kort samengevat regelt de Waterwet
het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert de wet de samenhang tussen
waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet heeft een groot aantal wetten op het gebied van
water vervangen en biedt instrumenten om het waterbeheer op een doeltreffende en doelmatige
manier op te pakken.
De Waterregeling bevat regels ten aanzien van de organisatie van het waterbeheer, een aantal
kaarten betreffende de toedeling van beheer, de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen en de
aanwijzing van de drogere oevergebieden, alsmede regels voor gegevensverstrekking aan het Rijk
ingevolge Europese verplichtingen.
Verder regelt de Waterregeling een enkel inhoudelijk aspect van het regionaal waterplan en
beheerplannen.
In het Waterbesluit wordt onder meer de vaststelling van een landelijke rangorde bij
watertekorten, de zogenaamde verdringingsreeks vastgelegd. Voor de organisatie van het
waterbeheer bevat het Waterbesluit de toedeling van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het
Rijk en regels over het verstrekken van informatie met betrekking tot het waterbeheer.
Ook regelt het Waterbesluit procedurele en inhoudelijke aspecten van het nationale waterplan en
het beheerplan voor de rijkswateren en enkele inhoudelijke aspecten van de plannen in verband
met implementatie van de Kaderrichtlijn Water en de Richtlijn overstromingsrisico’s. Een
vergunningplicht en algemene regels zijn uitgewerkt voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken
(zie hiervoor ook de vastgestelde kaarten) en voor het lozen of onttrekken van water aan
oppervlaktewater in beheer bij het Rijk.
Hoofdstuk 6, paragraaf 6, van het Waterbesluit geeft aan onder welke voorwaarden er zonder
vergunning mag worden gebouwd in een oppervlaktewaterlichaam dat in beheer is bij
Rijkswaterstaat (zoals de meeste rivieren en daarbij behorende buitendijkse gebieden, waaronder de Biesbosch).
Beleidsregels grote rivieren
Voor de toepassing van artikel 6.12 Waterbesluit (vergunningplicht) zijn beleidsregels, de Beleidsregels grote rivieren, vastgesteld. De doelstelling van die regels is de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk te maken.
Artikel 6 van de beleidsregels biedt de mogelijkheid om een vergunning te verlenen voor
niet-riviergebonden activiteiten in stroomvoerend regime. Het bepaalde onder c. en d. zijn voor onderhavig plangebied van belang: "een functieverandering binnen de bestaande bebouwing" en “een activiteit die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie”.
Rijkswaterstaat maakt bij de vergunningaanvraag een afweging tussen enerzijds het belang van bescherming van waterstaatswerken in beheer bij het Rijk en het belang van verzekering van het doelmatig en veilig gebruik van die werken, met inbegrip van het belang van verruiming of wijziging anderszins van die werken en het belang van de aanvrager.
De toestemming als bedoeld in artikel 6 onder d. wordt alleen onder bepaalde
voorwaarden verleend. Deze voorwaarden staan in artikel 7 van de Beleidsregels grote
rivieren. Het gaat hierbij om de volgende voorwaarden:
er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;
er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit, en
er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
In het Barro stelt het rijk regels aan de inhoud van bestemmingsplannen. Het kan hierbij alleen
gaan om nationale belangen. Eén van die belangen betreft de Rijksvaarwegen (bepaling
vrijwaringszone en de veiligheid van de scheepvaart).
Beleid buitendijkse waterveiligheid, provincie Zuid-Holland
Vanwege de toegenomen behoefte aan buitendijks bouwen, heeft de provincie de afgelopen jaren
samen met belanghebbende partijen, waaronder de gemeente Dordrecht, gewerkt aan
waterveiligheidsbeleid voor buitendijks bouwen. Doel van het beleid is het helpen van gemeenten
om de waterveiligheidsrisico’s van buitendijkse ontwikkelingen inzichtelijk te maken, zodat zij
daarmee bewust kunnen omgaan en eventuele maatregelen kunnen afwegen.
Het buitendijkse waterveiligheidsbeleid is sinds 30 januari 2013 opgenomen in de provinciale
Structuurvisie en de provinciale Verordening.
Waterkering
In het plangebied komt geen waterkering voor.
Stedelijk Waterplan
Het Waterplan Dordrecht 2009-2015 is een actualisering en uitbreiding van het 1e Waterplan.
Lerend van de praktijkervaringen, rekening houdend met de nieuwe beleidkaders en inspelend op
de klimaatverandering hebben de waterpartners, de gemeente Dordrecht en waterschap Hollandse
Delta, een nieuwe toekomstgerichte waterambitie geformuleerd. Samengevat luidt de lange
termijn ambitie (2050) als volgt:
Het eiland van Dordrecht heeft een klimaatbestendig, veilig, mooi en gezond watersysteem. Het
heeft voldoende veerkracht voor het opvangen van zowel extreme neerslag als langere periodes
van hitte en droogte. Bij het op orde brengen van het watersysteem en de waterkeringen is
rekening gehouden met de zeespiegelstijging en hogere piek-afvoeren op de rivier. Op het hele
eiland is het watersysteem schoon en ecologisch gezond. Het water draagt bij aan de kwaliteit en
beleving van de openbare ruimte in de stad en het landelijk gebied. De waterstructuur is een
aantrekkelijke doorgaande route die stad en land met elkaar verbindt en heeft een hoge
natuurwaarde. De burgers van Dordrecht leven bewust met het water, maken volop gebruik en
genieten van het open water. Water en ruimte, natuur en cultuur versterken elkaar en dragen bij
aan de vitaliteit en duurzaamheid van het eiland van Dordrecht.
4.5.2 Onderzoek
Uitvoering Kaderrichtlijn Water
Volgens het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren dient 15 ha getijdennatuur gerealiseerd te worden binnen Polder Stededijk voor 2015. Aangezien de opgave voor het waterlichaam in andere gebieden moeilijker te halen is dan aanvankelijk gedacht, dient er 45 ha zoetwaregetijdenatuur binnen Polder Stededijk gerealiseerd te worden. Het inrichtingsplan biedt hiervoor de ruimte.
Op 3 november 2009 hebben Rijkswaterstaat en de Dienst Landelijk Gebied een samenwerkingsovereenkomst gesloten voor de uitvoering van maatregelen ter realisatie van doelen uit de richtlijn. Doel van deze samenwerking is om met een efficiënte inzet van geld en mensen het KRW programma binnen de daarvoor gestelde termijn te realiseren. Het project Polder Stededijk valt onder de samenwerkingsovereenkomst. Met het project wordt een belangrijke KRW-maatregel gerealiseerd. Door de realisatie van EHS doelen en de KRW doelen te combineren wordt een maximale efficiëntie bereikt.
In het inrichtingsplan wordt aandacht besteed aan de waterhuishouding in Polder Stededijk.
In april 2008 heeft Rijkswaterstaat de aansluiting van de buurpolder Kort- en Lang Ambacht en Ruigt en Bezuiden de Peerenboom op zowel de Beneden - Merwede als de Zoetemelkskil gerealiseerd. Hierdoor is een kortsluiting ontstaan tussen de voormalige gescheiden watersystemen van de Sliedrechtse Biesbosch en de Beneden Merwede. Hierdoor is de waterhuishouding in de Biesbosch gewijzigd.
In 2013 is een hydraulische systeemanalyse van het krekenstelsel van de Sliedrechtse Biesbosch uitgevoerd. Deze analyse heeft nieuwe inzichten opgeleverd wat betreft de veranderingen in de waterhuishouding.
Het waterpeil in Polder Stededijk zal na ontpoldering het getijdenverloop volgen van de kreken van de Sliedrechtse Biesbosch. De waterstanden worden sterk bepaald door de afvoer van de Waal. Een grote rivierafvoer, veelal in de winter en voorjaar zorgt voor hogere hoog- en laagwaterpeilen. Een lage rivierafvoer, veelal in de zomer en najaar, zorgt voor lagere waterpeilen. Uiteraard kan een zomer met veel neerslag stroomopwaarts juist zorgen voor hoge rivierwaterpeilen in zomer.
Verwacht wordt een gemiddeld hoogwaterstand (GHW) van NAP + 0,89m en een gemiddeld laagwaterstand (GLW) van NAP + 0,39 m in de kreken van de Sliedrechtse
Biesbosch.
Als ondergrens kan worden aangehouden dat het peil slechts enkele malen per jaar beneden NAP + 0,1 m uitzakt.
Invoer van het kierbesluit voor de Haringvlietsluizen zal leiden tot iets lagere laagwaterpeilen. Dit effect is beperkt: de laagwaterpeilen zullen circa 5 cm lager uitvallen. In het inrichtingsplan zal voldoende diep water worden gerealiseerd in verband met goede doorstroommogelijkheden van de kreken en een overdimensionering om te snel dichtslibben door sedimentatie tegen te gaan.
4.5.3 Conclusie
Het wijzigingsplan voldoet aan relevante wetgeving en het beleid op watergebied. Het dient ter uitvoering van de Kaderrichtlijn Water.
HOOFDSTUK 5 Juridische planbeschrijving
5.1 Planmethodiek
Het wijziginsplan is gebaseerd op de bevoegdheid in artikel 8.6 van het bestemmingsplan "Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch". Deze bevoegdheid was destijds opgenomen om het inrichtingsplan te kunnen uitvoeren. In de toelichting op het bestemmingsplan komt hierover de volgende passage voor:
"Polder Stededijk
Polder Stededijk heeft met het begrenzingenbesluit van Gedeputeerde Staten ook de status
van reservaatgebied gekregen. In het verleden is polder Stededijk gebruikt als
stortplaats.
In 2006 is een intentieconvenant ondertekend tussen het Ministerie van VROM, de
provincie Zuid-Holland, Staatsbosbeheer, het Natuur- en Recreatieschap de Hollandse
Biesbosch en de gemeente Dordrecht, waarin voorgenomen is de voormalige stortplaats
te saneren en opnieuw in te richten als zoetwatergetijde natuur- en recreatiegebied.
In 2009 is een inrichtingsplan vastgesteld voor de realisatie van natuur en enige
recreatie. Sanering van de polder maakte hier deel van uit.
De gewenste eindsituatie is een inrichting als zoetwatergetijdengebied. Om dit plan te
realiseren is in 2010 een voorontwerpbestemmingsplan Polder Stededijk opgesteld en
voor inspraak en overleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening vrijgegeven.
De uitvoering van het inrichtingsplan is opgeschort, omdat de overheid de polder niet
heeft kunnen verwerven. Daarnaast is in 2010 door gewijzigd rijksbeleid met betrekking
tot de Ecologische Hoofdstructuur de provinciale financiering voor aankoop en inrichting
als natuurgebied weggevallen.
Het bestemmingsplan Polder Stededijk zal dan ook niet verder in procedure worden
gebracht. In het bestemmingsplan Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch is de huidige situatie
in de polder bestemd (bestemming Natuur-1). Om de uitvoering van het inrichtingsplan
in de toekomst mogelijk te maken, is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor
verdere natuurontwikkeling en recreatief medegebruik. Hierbij is aangesloten bij de
regeling, zoals die in het voorontwerpbestemmingsplan Polder Stededijk was
opgenomen."
Voor de opzet van de regels is aansluiting gezocht bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).
Voorwaarde bij toepassing van deze bevoegdheid is dat schriftelijk advies is ingewonnen bij Rijkswaterstaat. Zie hoofdstuk 7.2.
5.2 Inleidende regels
In dit hoofdstuk van de regels is een aantal begrippen verklaard, die gebruikt worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "wijze van meten" opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
5.3 Bestemmingen
Natuur - 3
Deze bestemming maakt het inrichtingsplan mogelijk. De bestemming is gericht op natuurontwikkeling met recreatief medegebruik.
Waarde - Archeologie - 2 en - 3
Deze dubbelbestemmingen zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.
Vanwege de eerder in deze toelichting beschreven mogelijke archeologische waarden is een regeling opgenomen waaruit bescherming van de archeologische waarden bij bouwen en bij de uitvoering van werken voortvloeit.
Binnen het gehele plangebied bestaat in principe een verplichting tot het doen van archeologisch vooronderzoek en zorg voor archeologische waarden. Dit betreft zowel bouwen als aanleggen.
In principe mag alleen worden gebouwd als uit onderzoek blijkt dat geen beschermingswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of deze in voldoende mate zijn zeker gesteld. Deze regeling is niet nodig bij gelijke vervanging van bestaande bouwwerken en bij nieuwe bouwwerken:
die kleiner zijn dan 30 m²;
waarvan de fundering niet dieper ligt dan 70 cm, respectievelijk 100 cm beneden maaiveld.
Voor het uitvoeren van verschillende grondwerkzaamheden, zoals het leggen van nieuwe
kabels en leidingen, vernieuwen van riolen of verlagen van het waterpeil is een
omgevingsvergunning nodig. In afwijking hiervan is zo’n vergunning niet nodig voor
onder meer het uitvoeren van:
normale onderhoudswerkzaamheden;
grondwerkzaamheden tot een diepte van 70 cm, respectievelijk 100 cm beneden maaiveld;
grondwerkzaamheden tot een oppervlakte van 50 m²;
archeologisch onderzoek door een gekwalificeerd archeoloog.
Waterstaat - Waterstaatkundige functie
Met deze dubbelbestemming wordt de waterstaatkundige functie, zoals die door de waterwetgeving en de Beleidsregels grote rivieren gestalte heeft gekregen, van het buitendijks gelegen gebied beschermd. Nieuwbouw of uitbreiding van bestaande bebouwing voor zover meer dan 10% is uitsluitend mogelijk indien deze voldoen aan de alle vereisten die de Beleidsregels grote rivieren stellen voor het bouwen in stroomvoerend regime. Voor alle activiteiten (met
uitzondering van vergunningvrije activiteiten) is een watervergunning van Rijkswaterstaat nodig.
5.4 Algemene regels
In dit hoofdstuk van de regels worden, in aanvulling op de bestemmingsregels, aanvullende regels gesteld.
Antidubbeltelregel;
Het artikel "Antidubbeltelregel" bevat bepalingen om te voorkomen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft. Het opnemen van dit artikel is verplicht voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.
Algemene gebruiksregels;
Deze gebruiksregels geven aan wat in het plan in ieder geval onder verboden gebruik wordt verstaan.
Algemene aanduidingsregel:
In het plangebied komt één beschermenswaardig element voor, namelijk een sluis. Die is door middel van de aanduiding "cultuurhistorische waarde" op de verbeelding opgenomen. Aan deze aanduiding is een verbod tot sloop behoudens vergunning opgenomen.
Voorrangsregeling:
Tussen de verschillende dubbelbestemming is een voorrangsregeling vastgesteld.
5.5 Overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
In de slotbepaling is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het wijzigingsplan aangehaald worden.
HOOFDSTUK 6 Economische uitvoerbaarheid
Voor het uitvoeren van onderhavig wijzigingsplan hebben Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid namens de Minister van Infrastructuur en Milieu, de provincie Zuid-Holland en de gemeente Dordrecht een uitvoeringsovereenkomst inzake inrichting, uitvoering en beheer en onderhoud gesloten. Hiermee is de uitvoerbaarheid van het plan verzekerd.
Het opstellen van een exploitatieplan is niet nodig, daar het wijzigingsplan niet in een aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening voorziet.
HOOFDSTUK 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Inspraak
De gemeenteraad heeft op 12 februari 2013 het bestemmingsplan "Nieuwe Sliedrechtse Biesbosch" vastgesteld. In de procedure tot vaststelling van dit bestemmingsplan is over de wijzigingsbevoegdheid geen zienswijze ingediend.
Gelet op het recent vastgestelde bestemmingsplan en het al langer bestaande plan voor de inrichting van deze polder voor getijdennatuur is geen inspraakronde gehouden.
Op de voorbereiding van een wijziging van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het ontwerpwijzigingsplan wordt voor zes weken ter inzage gelegd. Belanghebbenden kunnen gedurende deze termijn een zienswijze indienen.
Burgemeester en wethouders beslissen binnen acht weken na afloop van deze termijn over het plan. Daarna wordt het wijzigingsplan voor beroep ter inzage gelegd.
7.2 Overleg
Het in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven overleg is gevoerd met:
Provincie Zuid-Holland
Rijkswaterstaat
Veiligheidsregio
Gemeentebestuur Sliedrecht
De instanties als genoemd onder 2. en 4. hebben niet gereageerd.
De provincie heef per brief d.d. 22 mei 2015 meegedeeld dat het plan conform het provinciale beleid is, zoals vastgelegd in de Visie Ruimte en Mobiliteit en de Verordening ruimte 2014.
De reactie van de Veiligheidsregio is opgenomen in hoofdstuk 4.3..