Plan: | Buitendams 348 en 350, Hardinxveld-Giessendam |
---|---|
Status: | voorontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0523.BP2022BUITENDAM348-VO01 |
De locatie, aan de Buitendams 348 en 350, wordt getransformeerd naar woningbouw. De bestaande bebouwing van een voormalige meubelfabriek wordt gesloopt en in plaats daarvan worden 24 woningen gerealiseerd.
Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken, moet het geldende bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied worden herzien. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van Hardinxveld-Giessendam en staat kadastraal bekend als gemeente Hardinxveld-Giessendam, sectie K, nummers 32, 33, 1085, 1086, 1087, 1176, 1180 en 1654 en heeft een totale oppervlakte van circa 10.162 m². Het plangebied wordt begrensd door:
Navolgende afbeeldingen tonen globaal de ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Globale ligging plangebied (rode stip)
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
Het plangebied valt binnen het bestemmingsplan 'Hardinxveld-Giessendam, bebouwd gebied', zoals door de gemeenteraad is vastgesteld op 30 maart 2017. De gronden in het plangebied hebben de bestemmingen 'Bedrijf' met bouwvlakken, 'Tuin', 'Water' en 'Wonen' met bouwvlak. Ter plaatse van de bedrijfsbestemming zijn binnnen de bouwvlakken bedrijven tot en met categorie 2 toegestaan, evenals een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Ter plaatse van het bouwvlak binnen de woonbestemming is een vrijstaand woning of twee-aaneengebouwde woning toegestaan.
Daarnaast is het plangebied voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 2, 4 en 9'. De voor 'Waarde - Archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
Uitsnede geldend bestemmingsplan met globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
De beoogde ontwikkeling van 24 burgerwoningen past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom worden de geldende bestemmingen voor de gronden in het plangebied herzien.
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleiding en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied is een voormalige bedrijfslocatie van een meubelfabriek. Een deel van de bebouwing is reeds gesloopt. De nog bestaande bebouwing is sterk verouderd en vervallen, omdat deze al circa 18 jaar niet meer in gebruik is ten behoeve van een bedrijfsfunctie. Het betreffen diverse gebouwtjes en schuren, een grote loods en twee dijkwoningen. Navolgend enkele impressies van de bestaande situatie in het plangebied:
Impressie bestaande straatbeeld
Impressie van de bestaande bebouwing binnen het plangebied
Het plangebied wordt voornamelijk omringd door woningen. Uitzonderingen hierop zijn onder andere een aannemersbedrijf ten zuidwesten van het plangebied, bedrijventerrein De Peulen ten zuidwesten van het plangebied, een wooncomplex met een dagbestedingcomplex voor mensen met een beperking ten oosten van het plangebied, een kinderopvang ten noordwesten van het plangebied en twee kerken ten zuidoosten en ten westen van het plangebied. Op navolgende afbeelding is schematisch de bestaande bebouwing rond het plangebied weergegeven:
Impressie omliggende bebouwing, met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)
Stedenbouwkundig Programma van Eisen
De ambitie voor ontwikkeling van de locatie is het omvormen van de bestaande, rommelige situatie met bedrijvigheid tot een aantrekkelijk, kleinschalig woonmilieu. Deze ambitie heeft gevolgen voor twee schaalniveaus. Op het hogere schaalniveau dient het plan zich te verhouden tot de stedenbouwkundige structuur. Op een lager schaalniveau wordt er in het plan gestreefd naar een beperkte mate van variatie en verscheidenheid aan vorm, kleur en materialen, passend bij de identiteit van het gebied. In het Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) zijn de relevante uitgangspunten bepaald en is de beoogde beeldkwaliteit beschreven. Eveneens is er beschreven hoe de invulling verder gestalte krijgt onder supervisie vanuit de gemeente. Het SPvE biedt daarmee het ruimtelijk en kwalitatief kader voor de ontwikkeling van de locatie en de aansluiting op de omgeving, zie bijlage 1.
De beoogde ontwikkeling bestaat derhalve uit de sloop van de bestaande bebouwing en de nieuwbouw van 24 woningen. Het woningbouwprogramma betreft een mix van ruime vrijstaande woningen, twee-onder-één-kap woningen, rijwoningen en dijkwoningen. De hoofdstructuur van het toekomstige woongebied is een aaneenschakeling van bebouwingspatronen en buitenruimten en wordt gekenmerkt door dorpse kleinschaligheid met ruimte voor water en groen. Het gebied wordt primair toegankelijk via een verbinding vanuit de Patrijs met een koppeling naar de Buitendams en een insteek naar het oostelijk deel. Zoals weergegeven op de navolgende verkavelingstekening:
Beoogde verkaveling van het plangebied (bron: van Es architecten, 11-11-2021)
De verkaveling is op te delen in vier bouwvelden. Uitgangspunt voor de invulling van de bouwvelden is een differentiatie van programma per deelgebied, in aansluiting op de omliggende context. Het meest noordelijk gelegen bouwveld (1) bestaat uit losstaande bebouwing op ruime kavels, waarmee wordt aangesloten op het karakter van de bestaande kavels ten noorden ten en oosten van het bouwveld. Het centraal gelegen bouwveld (2) betreft de aaneengesloten bebouwing van verandawoningen. Het oostelijke bouwveld (3) is een woonhofje met vrijstaande en geschakelde bebouwing en het zuidelijke bouwveld (4) betreffen aaneengebouwde dijkwoningen, die aansluitend op het dijkprofiel worden gerealiseerd.
Impressie van de bouwvelden (bron: van Es architecten, 11-11-2021)
Beeldkwaliteit
Streefbeeld voor de ontwikkeling is het realiseren van een kleinschalig en compact, modern dorps woonmilieu. Het plangebied bestaat uit een divers aantal bouwvelden, waarbij de uitwerking van de openbare ruimte en architectuur leidt tot één samenhangende buurt met een herkenbare identiteit. De variatie aan woningtypen creëert een zekere mate van verscheidenheid. Derhalve wordt qua bouwstijl gestreefd naar eenheid (‘architectuurverwantschap’), waarbij variatie in kleur- en materiaalgebruik mogelijk is. De woningen worden overwegend uitgevoerd in een baksteenarchitectuur, met zadeldaken waarvan de richting vrij is. Teneinde de beeldkwaliteit van het gebied te waarborgen zijn in het stedenbouwkundig programma van eisen (SPvE) diverse beeldkwaliteitsaspecten benoemd, zie bijlage . Deze criteria vormen het uitgangspunt voor de uiteindelijke uitwerking van de bebouwing en de openbare ruimte.
Architectuur
Gestreefd wordt naar een herkenbare identiteit voor de woonstraten en het hof (bouwvelden 1, 2 en 3). De samenhang zit hier in het grondgebonden karakter en een baksteenarchitectuur met traditionele kapvormen, met beperkt ondersteunend materiaalgebruik. Variatie zit in typologie, (dak-)materialisatie en kleurgebruik.
De identiteit van de woningen aan Buitendams (bouwveld 4) heeft twee gezichten. Gericht op de polder verhoudt het zich tot de woonstraten en het hof. Aan de Buitendams heeft de bebouwing een relatie met het historische lint
In het lint (bouwveld 4) komen 7 rijwoningen, opgesplitst in een rij van 3 en een rij van 4 woningen. Het hof (bouwveld 3) kent 4 vrijstaande woningen en 4 twee-onder-een kap woningen, in de vorm van twee volumes. De woonstraat (bouwveld 2) vormt een compacte rij waarin 6 kleinere eenheden. Het plan bevat in het noordelijke deel 3 (bouwveld 1) vrijstaande villa’s.
Openbare ruimte
Het compacte karakter van de woonbuurt wordt vertaald in de sfeer van de openbare ruimte. De architectuur en buitenruimte worden in nauwe samenhang met elkaar ontworpen. De overgang tussen privé en publiek wordt vormgegeven middels voorgeschreven erfovergangen.
De bestaande watergangen worden bij de toekomstige herontwikkeling grotendeels behouden en vormen als het ware een omlijsting van het plangebied. In het middengedeelte wordt in aanvulling en aansluitend op de bestaande watergangen een groot wateroppervlak gerealiseerd, dat door de aanleg van steigers beleefbaar wordt. Langs de watergang langs de westzijde van het plangebied wordt een natuurlijk talud gerealiseerd. Doordat het water vrijwel overal in het plangebied zichtbaar is, vormt het een belangrijk structurerend element. Evenals de groene omkadering van de woonkavels en de parkeervoorzieningen met hagen, begroeid hekwerk en een houtwal.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.
De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het beleid, zoals beschreven in de voorganger van de NOVI, oftewel de SVIR. Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, vervalt het Barro. De regels van het Barro worden dan vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL). Het BKL wordt de uitwerking, in regelgeving, van het beleid dat in de NOVI staat. Zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is, is het Barro nog van toepassing.
In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Planspecifiek
In het Barro zijn geen regels opgenomen die van belang zijn voor het onderhavige plangebied. Dit bestemmingsplan past daarmee binnen het beleid zoals opgenomen in het Barro.
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 van 24 december 2014 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Planspecifiek
Met dit plan wordt de realisatie van maximaal 24 wooneenheden mogelijk gemaakt. Daarmee is sprake van een stedelijke ontwikkeling, welke getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Ten aanzien van de eerste trede van de ladder kan worden gesteld dat het voorliggende plan voorziet in een regionale woningbehoefte. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de regionale woonagenda, zie subparagraaf 3.3.2. Gezien de grote druk op de woningmarkt is het van belang om de beoogde ontwikkeling te realiseren.
Wat betreft de tweede trede is sprake van een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. De sloop van de verouderde en vervallen bedrijfsbebouwing en de bouw van 24 woningen op deze locatie betreft een transformatieopgave. Het plan voldoet daarmee aan de eisen van de ladder voor duurzame verstedelijking.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Zuid-Holland vastgesteld. De Omgevingsvisie van Zuid-Holland biedt een strategische blik op de lange(re) termijn voor de gehele fysieke leefomgeving en bevat de hoofdzaken van het te voeren integrale beleid van de provincie. De Omgevingsvisie vormt samen met de Omgevingsverordening en het Omgevingsprogramma het provinciale Omgevingsbeleid van de provincie Zuid-Holland.
De provincie heeft in haar Omgevingsvisie zeven vernieuwingsambities geformuleerd. Deze ambities dienen als stip op de horizon:
Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland
Zuid-Holland staat voor de opgave om in het komende decennium een fors aantal betaalbare woningen te realiseren en de bestaande woonvoorraad te verduurzamen. Tegelijkertijd zijn de groeiende steden ook plaatsen waar sociale problematiek zich manifesteert. In het landelijk gebied vormt het behoud van voorzieningen en leefbaarheid een opgave. De uitdaging is om een gezonde, sociale, groene en duurzame leefomgeving in te richten. Om die vitale samenleving werkelijkheid te laten worden is meer nodig dan woningbouw alleen. Het leef- en vestigingsklimaat kan versterkt worden door stad en land goed te verbinden, door ruimte te bieden voor groen en water in de stad, door een evenwichtige woningvoorraad en passende werklocaties.
In Zuid-Holland moetiedereen zich thuis kunnen voelen in sterke steden en dorpen. Daarvoor moeten er voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste locatie zijn. De provincie wil de bouw van passende en betaalbare woningen versnellen, met waarborg voor ruimtelijke en sociale kwaliteit en passende mobiliteitsvoorzieningen.
Nieuwbouw wordt energieneutraal gebouwd, zolang het de hoeveelheid en het tempo van woningbouw niet belemmert. De provincie wil het economisch potentieel beter benutten door de steden met hun afzonderlijke kwaliteiten te verbinden. Verder wil de provincie dat het bebouwd gebied klimaatadaptief wordt ingericht. Daarbij wordt primair gekozen voor bouwen in bestaand bebouwd gebied en nabij knooppunten van hoogwaardig openbaar vervoer. Daarnaast wordt een integrale afweging gemaakt tussen landschappelijk belang, ruimte voor woningen en bedrijven. Waardevolle landschappen zoals het Groene Hart (inclusief De Waarden), Midden-Delfland, en de kust worden zoveel mogelijk beschermd.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling sluit aan bij het vertrekpunt dat zoveel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied gebouwd wordt. Bovendien betreft het gevarieerd woningbouwprogramma, zodat een bijdrage wordt geleverd aan de ambitie om binnen de provincie een ieder een passende en betaalbare woning te kunnen bieden. Daarnaast wordt ook een bijdrage geleverd aan de provinciale duurzaamheidambities door de nieuwe woningen zonder aardgasaansluiting uit te voeren en een groene en waterrijke leefomgeving te creëren.
De Omgevingsvisie doet verder geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor de voorliggende ontwikkeling. De Omgevingsvisie vormt geen belemmering voor de nieuw te bouwen woningen.
Op 20 februari 2019 is de Omgevingsverordening Zuid-Holland door de Provinciale Staten vastgesteld. De omgevingsverordening bevat alle provinciale regels voor de fysieke leefomgeving. De verordening zorgt voor kaderstellende doorvertaling van de omgevingsvisie.
Planspecifiek
In artikel 6.9 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Lid 1.
Lid 3.
Aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn:
De kwaliteitskaart is de kaart van de Omgevingsvisie die is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschapen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving.
Het plangebied is opgenomen in drie van de vier kwaliteitskaarten. In de laag van de ondergrond is plangebied aangeduid als 'Rivierdeltacomplex - rivierklei/veen'. Ontwikkelingen in dit gebied houden het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar. Voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in de verslechtering van deze herkenbaarheid.
In de laag van de cultuur- en natuurlandschappen is het plangebied aangeduid als 'Veen(weide)landschap'. Richtpunten hierbij zijn:
Daarnaast ligt het plangebied aan een dijklint. Voor linten gelden de volgende richtpunten:
Het stedenbouwkundig plan sluit voor zover mogelijk aan bij de kenmerkende landschapselementen uit het veenlandschap. Er wordt geen nieuwe bebouwing of bouwwerken in een veenweidepolder gebouwd. Daarnaast blijft het lint in takt en wordt hier zoveel mogelijk op aangesloten met dijkwoningen en een opening in de bebouwing om een doorzicht vanaf de dijk op het achterliggende landschap te creëren.
In de laag van de stedelijk occupatie is het plangebied aangeduid als ‘Steden en dorpen’. Relevante richtpunten voor voorgenomen ontwikkeling zijn:
In de laag van de beleving is de Buitendams aangemerkt als ‘Fiets- en wandelroute’. De provincie richt zich hier op het voorkomen van (nieuwe) obstakels en omwegen in het recreatief netwerk. Recreatieve voorzieningen worden zoveel mogelijk gekoppeld aan recreatieknooppunten in het recreatieve netwerk. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van het cultuurhistorisch erfgoed of andere recreatief interessante locaties. Door het planvoornemen onstaan geen obstakels en/of omwegen in het recreatief netwerk.
De onderhavige ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en betreft een duurzame sanering van leegstaande bebouwing. Vandaar dat de Omgevingsverordening geen belemmering vormt.
In het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding.
De structuurvisie is op 19 januari 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en is een ruimtelijke ontwikkelingsvisie met een richtinggevend en programmatisch karakter die integrale keuzes bevat voor de hoofdlijnen van beleid voor de komende periode. In de structuurvisie wordt gestuurd op ruimtelijke structuren: waar gebeurt wat, op welke manier, op welk moment en waarom? De structuurvisie is bedoeld om voor de langere termijn ruimtelijke samenhang tot stand te brengen en bezit daarom een zekere mate van globaliteit en abstractie.
Wonen
Eén van de belangrijke speerpunten is het behouden van jongeren. Dit is van belang voor de leefbaarheid in de kernen, voor de kenmerkende sociale cohesie van Hardinxveld-Giessendam en voor het behoud van werkgelegenheid. Om de doorstroming op de woningmarkt te bevorderen, zet de gemeente waar mogelijk en gewenst in op herstructurering van bestaande wijken. Ook heeft de gemeente drie grote uitbreidingslocaties voor woningbouw voor de komende 10-20 jaar gepland.
Naast de grote uitbreidingslocaties komen er met regelmaat (inbreidings)locaties vrij, bijvoorbeeld door het uitplaatsen van hinderlijke bedrijvigheid. Waar mogelijk werkt de gemeente mee aan deze verplaatsingen waarbij op de vrijgekomen locaties woningbouw kan worden mogelijk gemaakt. De gemeente houdt een deel van haar plancapaciteit beschikbaar voor deze kwalitatieve verbeteringen.
Planspecifiek
Het onderhavige plan betreft een inbreidingslocatie, waar een voormalige bedrijfsbestemming wordt getransformeerd tot woongebied. Zodoende is in lijn met de structuurvisie sprake van een kwalitatieve verbetering. Onder andere door de groene en waterrijke inpassing. Bovendien draagt het gevarieerde woningbouwprogramma bij aan het bevorderen van de doorstroming. Ook worden de nieuwe woningen gasloos uitgevoerd, ten behoeve van de verduurzaming van de woningvoorraad.
Met de Drechtstedelijke Groeiagenda 2030 wil de regio naar een integrale aanpak van wonen, werken, recreëren, onderwijs en bereikbaarheid. De ‘Woonvisie 2017 – 2031’ beoogt hieraan een inspirerende en uitnodigende bijdrage te leveren.
In de woonvisie zijn 20 kernpunten opgenomen. Hiermee willen de Drechtsteden zich positioneren als 'de Drechtsteden voor Rotterdam', en een kwalitatief hoog woningaanbod realiseren voor een doelgroep die in een duurder segment, goed bereikbaar, met meer ruimte en met moderne stedelijke voorzieningen in of direct bij Dordrecht, een traditioneel Hollandse stad, wil wonen.
De kernpunten richten zich onder andere op een groei van het aantal huishoudens en woningen en het zoeken naar locaties/mogelijkheden om de plancapaciteit te verhogen. In de koopsector is er vooral behoefte aan meer eengezinswoningen en met name woningen in het hoge segment. Het is van belang om bewoners die willen doorstromen naar een woning in het hogere segment, daartoe daadwerkelijk de mogelijkheid te hebben. Om te voorkomen dat bewoners naar een andere regio uitwijken omdat zij geen woning in het hogere segment kunnen vinden. Ook is een breder aanbod nodig opdat huishoudens met hogere inkomens zich in de regio komen vestigen.
Planspecifiek
Op basis van de woonvisie wordt ingezet op de groei in het duurdere segment om een meer evenwichtig samengestelde bevolking te realiseren. Het gevarieerde woningbouwprogramma in het onderhavige plan levert hieraan een bijdrage.
Op grond van de regionale afspraken is de inzet is om in de regio 25.000 nieuwe woningen tot 2030 te realiseren. 10.000 woningen om in de eigen woningbehoefte te voorzien en 15.000 woningen om in de groeipotentie te voorzien.
Het voorliggende plan past binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma dat gebaseerd is op de regionale woonbehoefte en draagt bij aan de transformatie en het oplossen van ongewenste leegstand.
In juni 2019 is de Lokale paragraaf Wonen vastgesteld door de gemeenteraad van Hardinxveld-Giessendam. Met deze paragraaf geeft de gemeente invulling aan de afspraak vanuit de regionale woonvisie om te komen tot een lokale uitwerking van die visie. De 20 kernpunten uit de regionale woonvisie zijn vertaald in vier overkoepelende thema's:
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling van 24 gasloze woningen wordt bijgedragen aan de kernpunten zoals ze in de lokale paragraaf zijn geformuleerd. De woningen vallen in de prijsklasse midden (tot € 450.000,-) en hoog. De doelgroepen waarop de ontwikkeling gericht is zijn starters (rijwoningen), doorstromers en gezinnen.
In het plangebied zijn geen gemeentelijke belangen in het geding.
Het plan is passend binnen c.q. niet strijdig met het beleid van de verschillende overheden.
Om de verkeersgeneratie van de nieuwe woningen te bepalen is gekeken naar de ligging van het plangebied. De gemeente Hardinxveld-Giessendam is qua stedelijkheidsgraad aan te merken als een 'weinig stedelijk' gebied en het plangebied maakt onderdeel uit van de 'rest bebouwde kom' waardoor de verkeersgeneratie volgens publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' van het CROW (uitgaande van het gemiddelde van de aangegeven bandbreedte) uitkomt op:
Op basis van de meest recente stedenbouwkundige uitwerking voorziet de ontwikkeling in de bouw van 24 woningen waarvan 7 vrijstaande woningen, 4 twee-onder-één kapwoningen en 13 rijwoningen. Uitgaangde van deze woningbouwprogrammering betekent dit dat er ((7 x 8,2) + (4 x 7,8) + (13 x 7,4) =) 184,8 voertuigbewegingen per etmaal plaatsvinden.
In de voormalige situatie was in het plangebied een meubelfabriek gevestigd. Deze voormalige bedrijfsfunctie heeft gemiddeld een verkeergeneratie van:
De oppervlakte van de voormalige bedrijfsruimten bedragen respectievelijk circa 2.000 m2. Dit betekent een verkeersgeneratie van (10,0 x 20 =) 200 voertuigbewegingen per etmaal.
Gezien de voormalige functie, neemt het aantal voertuigbewegingen ten gevolge van de beoogde woonfunctie in het plangebied af.
Momenteel is het plangebied alleen bereikbaar vanaf de Buitendams. In de toekomstige situatie komt hier verandering in en wordt het plangebied primair via de Patrijs ontsloten. De dijkwoningen zullen ten dele via de Buitendams ontsloten worden. Beide wegen hebben voldoende capaciteit om de verkeersbewegingen van en naar de nieuwe woningen te verwerken.
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Ten aanzien van het aspect parkeren zijn in de Beleidsregels parkeernormen Hardinxveld-Giessendam 2022 parkeerrichtlijnen opgenomen. In geval van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten, op basis van de parkeerkencijfers van het CROW, voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van CROW publicatie 381 'Toekomstbestending parkeren'. De gemeente is qua omgevingsadressendichtheid aan te merken als een 'weinig stedelijke gemeente' en het plangebied is gelegen in de 'rest bebouwde kom'. De parkeerkencijfers uit de publicatie worden weergegeven in de vorm van een bandbreedte. De gemeente gaat bij het bepalen van de parkeerbehoefte uit van de bovengrens van deze bandbreedte. Navolgend is de parkeerbalans voor de bouw van de woningen weergegeven.
Woningtype | Aantal | Parkeernorm | Parkeerbehoefte |
Koopwoning, vrijstaand | 7 | 2,7 | 18,9 |
Koopwoning, twee-onder-een-kap | 4 | 2,6 | 10,4 |
Koopwoning, tussen-/hoekwoning | 13 | 2,4 | 31,2 |
In totaal zijn voor de beoogde 24 wooneenheden 60,5 parkeerplaatsen nodig. In onderhavig plan wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen, waaronder openbaar toegankelijke parkeerplaatsen voor bezoekers. In de navolgende tabel is inzichtelijk gemaakt dat het plan op basis van de berekeningsaantallen voorziet in 62,0 parkeerplaatsen. Dit betekent dat het plan voldoet aan de parkeernorm.
Aantal | Berekeningsaantal | Parkeerplaatsen | |
Enkele oprit met garage | 4 | 1,0 | 4,0 |
Dubbele oprit met garage | 7 | 2,0 | 14,0 |
Openbare parkeerplaatsen | 44 | 1,0 | 44,0 |
Bij de vrijstaande, twee-onder-een-kap en de centraal gelegen hoekwoningen worden op eigen terrein een tot twee parkeerplaatsen per woning gerealiseerd. Ten behoeve van bezoekers en voor de rijwoningen waarvoor dit niet mogelijk is worden in de publieke ruimte parkeerplaatsen met open verharding aangelegd en worden langs de Buitendams parkeerplaatsen gerealiseerd. Navolgende afbeelding toont de beoogde openbare parkeerplaatsen.
Impressie openbare parkeerplaatsen (gebaseerd op de proefverkaveling van Es architecten)
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
Er is in het kader van de geplande woningbouw een verkennend en aanvullend (water)bodemonderzoek, incl. verkennend en nader asbestonderzoek uitgevoerd. Het aanvullend en nader onderzoek zijn uitgevoerd in verband met een aangetroffen verontreiniging met minerale olie, PAK en asbest. Het onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.
Ter plaatse van het plangebied is sprake van meerdere ‘gevallen van ernstige bodemverontreiniging’ in de grond veroorzaakt door verontreinigingen aan minerale olie, zware metalen, PAK en asbest. In het grondwater is sprake van één geval van ernstige bodemverontreiniging. Deze wordt veroorzaakt door een verontreiniging met minerale olie. Daarnaast is sprake van een verontreiniging met asbest in een puinverharding.
Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging geldt formeel een saneringsplicht. Deze saneringsplicht wordt echter pas door het bevoegd gezag geëffectueerd, indien sanering van de verontreiniging spoedeisend is. Uit de risico-analyse volgt dat de verontreiniging met minerale olie, zware metalen en PAK bij het huidige gebruik en toekomstig gebruik geen risico’s oplevert en dat een sanering dus niet spoedeisend is. De asbestverontreiniging in de grond ter plaatse van het gesloopte pand betreft een ‘nieuw geval’. In het kader van de zorgplicht is daarom een spoedige sanering van de gehele verontreiniging noodzakelijk.
In verband met het voornemen het plangebied te her ontwikkelen voor woningbouw, zullen de aangetroffen verontreinigingen gesaneerd moeten worden. Voorafgaand aan de sanering wordt een saneringsplan opgesteld, waarin de aanpak van de sanering en de randvoorwaarden worden beschreven.
Daarnaast is in het puin ter plaatse van het voorterrein asbest aangetroffen. Het asbestgehalte overschrijdt de grenswaarde van 100 mg/kg ds. Het puin is asbestverontreinigd. De aangetroffen asbestverontreiniging in het puin valt onder het Besluit Asbestwegen. Volgens dit besluit moet er worden gesaneerd. Op basis van oude luchtfoto’s lijkt een deel van de puinverharding te zijn aangebracht na 1 juli 1993 en dient derhalve te worden verwijderd (‘zorgplicht’). Dit dient middels een plan van aanpak te worden gemeld bij ILT.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan, mits de verontreinigingen gesaneerd worden. Dit is het geval, de grond wordt gelijktijdig met het bouwrijp maken gesaneerd. De benodigde saneringsmaatregelen worden op kosten van de initiatiefnemer uitgevoerd.
Algemeen
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
Wegverkeerslawaai
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 m uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (artikel 76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.
Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)
De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke (voorkeurs)grenswaarde 48 dB.
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidscontour van een weg met een snelheidsregime van 50 km/u of meer. Desondanks is in het kader van de goede ruimtelijke ordening de geluidsbelasting als gevolg van de omliggende 30 km/u wegen in kaart gebracht. Dit onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd.
Hogere waarden
Het plangebied ligt niet binnen een geluidzone van een weg. Het verlenen van een hogere waarde is niet van toepassing.
Benodigde gevelwering (wegverkeerslawaai)
De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 56 dB ter plaatse van de voorgevels van de woningen direct aan de Buitendams. De vereiste karakteristieke geluidwering Ga;k bedraagt dan 56 - 33 = 23 dB. Een dergelijke gevelwering wordt in de praktijk bij nieuwbouw vrijwel altijd behaald. Nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels is niet nodig.
Woon- en leefklimaat
De milieukwaliteit wordt geclassificeerd als ‘Zeer goed’ tot ‘Redelijk’. Het woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van de woningen kan evenwel als acceptabel worden aangemerkt.
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimum richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig.
In de omgeving van het plangebied zijn verschillende bedrijfsbestemmingen mogelijk. Het gaat om de volgende adressen en maximale toegestane milieucategorieën, zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan:
Een overzicht van de relevante daadwerkelijk aanwezige bedrijvigheid wordt weergegeven in onderstaande tabel.
Adres | Omschrijving | Milieucategorie | Richtafstand (in m) | Werkelijke afstand (in m) | Maatgevende aspect | |
Buitendams 306 b | Groothandel in metalen | 3.2 | 100 (50) | +/- 80 | Geluid | |
Buitendams 309 | Aannemersbedrijf | 3.1 | 50 (30) | +/- 40 | Geluid | |
Buitendams 326 | Woonzorgcomplex | 2 | 30 (10) | +/- 20 | Geluid | |
Nijverheidsstraat 2 | Houtbewerking, bouwnijverheid en installatietechniek | 3.1 | 50 (30) | +/- 100 | Geluid | |
Nijverheidsstraat 4a | Metaal- en metalectrobedrijven | 2 | 30 (10) | +/- 100 | Geluid | |
Nijverheidsstraat 4d | Metaal- en metalectrobedrijven | 3.1 | 50 (30) | +/- 100 | Geluid |
Het plangebied kan worden gezien als een ‘gemengd gebied’, op basis van de brochure van de VNG. Een ‘gemengd gebied’ is een gebied met een matige tot sterke functiemenging of een gebied dat gelegen is nabij hoofdinfrastructuur. Het plangebied is gelegen in een gebied met verscheidene functies, waaronder wonen en bedrijvigheid. Kenmerkend voor het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied. Omdat er sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied' kan de richtafstand terug worden gebracht met één afstandsstap. De gereduceerde richtafstand staat in de tabel tussen haakjes aangegeven.
Op basis van de tabel kan worden geconcludeerd dat aan de gereduceerde richtafstanden wordt voldaan. Bovendien zijn de bestaande woningen tussen het plangebied en de bedrijvigheid maatgevend voor de mogelijkheden van de bedrijven.
Zodoende worden de aanwezige inrichtingen en bedrijven in de omgeving van het plangebied niet in hun bedrijfsvoering geschaad. Andersom geldt dat de beoogde woningen geen overlast ondervinden van de bedrijvigheid. Er is dus sprake van een goede woon- en leefomgeving.
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op 15 november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 m van een provinciale weg of 300 m van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.
In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voorliggend initiatief heeft betrekking op de realisatie van maximaal 24 wooneenheden en valt qua woningbouw dus ruimschoots binnen de NIBM-regeling. Vandaar dat onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk is.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn aan de hand van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten (GCN en GDN), de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter hoogte van het plangebied. Daaruit blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk circa 18,5 µg/m3, 16,5 µg/m3 en 9,0 µg/m3 bedragen in 2020. Daarmee worden de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet overschreden.
Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie onderstaande tabel.
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||
Binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ | max. 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
Buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Geur bij niet-agrarische bedrijven
Het voorkomen van (nieuwe) geurhinder is het algemene uitgangspunt in het rijksbeleid. Dit uitgangspunt is uitgewerkt in het landelijk informatiedocument ‘Handleiding Geur Industrie’ en beschrijft de methodiek voor de bepaling van het aanvaardbaar hinderniveau voor geur ten gevolge van bedrijfsmatige activiteiten. Vanwege het lokale aspect van geurhinder is de hoogte van het aanvaardbaar hinderniveau niet landelijk vastgelegd. Het bevoegd gezag moet daar een eigen afweging in maken. De provincie Gelderland heeft deze afweging uitgewerkt in de ‘Beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 2017’ voor de industriële bedrijven waarvoor de provincie het bevoegde gezag is. Daarin is het aanvaardbaar geurhinderniveau vertaald naar streef-, richt- en grenswaarden. De streefwaarde is de waarde waaronder geen sprake is van hinder. De grenswaarde is de waarde waarboven sprake is van ernstige hinder. Over het algemeen wordt een geurcontour die ligt tussen streef- en grenswaarde als aanvaardbaar geurhinderniveau vastgesteld en vastgelegd in de milieuvergunning voor een industrieel geurrelevant bedrijf.
Er is geen sprake van agrarische bedrijven in de directe omgeving van het plangebied, met een geurcontour die (deels) over het plangebied ligt. Bovendien zijn tussen de omliggende agrarische bedrijven en het plangebied andere gevoelige (woon)bestemmingen gelegen, die maatgevend zijn voor de bedrijfsvoering van de betreffende agrarische bedrijven.
Het aspect 'geurhinder' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoordworden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan moet de externe veiligheid worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden vooral bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen ('Wvgs') ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, moet de minister maatregelen nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtsgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden (200 m). Buiten deze zone hoeft in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).
Op navolgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van de risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen:
Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering)
Inrichtingen c.q. bedrijven
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen relevante risicovolle inrichtingen of bedrijven aanwezig. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting of bedrijf.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
De Rijksweg A15 betreft een transportroute van gevaarlijke stoffen en is gelegen op circa 450 m van het plangebied. Daarmee ligt het plangebied binnen het invloedsgebied, maar buiten de 200 m zone. Vandaar dat kan worden volstaan met een standaard verantwoording van het groepsrisico.
De A15 heeft een PR 10-6 contour van 46 m gemeten vanuit het hart van de weg. Hierbinnen mogen geen kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Ook geldt langs de Rijksweg een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 m aan weerszijden van de rand van de weg. Zowel de PR 10-6 contour, als de PAG zone zijn niet binnen het plangebied gelegen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
De kortste afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde hogedrukaardgastransportleiding betreft circa 380 m. De woningen zijn daarmee buiten de invloedssfeer van deze leiding gelegen. Zodoende is geen verantwoording van het groepsrisico benodigd.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Algemeen
Het plangebied ligt in het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden om watervervuiling te voorkomen.
Uitgangspunten Waterschap
In de brochure “Partners in Water” is het beleid van het waterschap Rivierenland verwoord. De brochure gaat in op de inhoud van de watertoets en behandeld de volgende thema’s:
Ten aanzien van het thema Waterneutraal inrichten wordt ingegaan op de benodigde waterberging bij verschillende projecten. Voor projecten tot 1.500 m2 aan extra verharding mag de compensatie via een waterbergingsbank worden gerealiseerd. Als dat niet mogelijk is of als de verharding met meer dan 1.500 m2 toeneemt of als de ontwikkeling is gelegen buiten stedelijk gebied, dan moet de benodigde waterberging in principe binnen het plangebied worden gerealiseerd.
Waterkeringen
In het voorliggende plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.
Watergangen
Langs de noordzijde van het plangebied ligt een B-watergang en langs de west- en oostzijden liggen C watergangen. Aanpassingen aan deze watergang zijn niet toegestaan zonder melding en/of vergunning van het waterschap. Het plangebied ligt binnen de beschermingszone van 1,0 m breed van de B-watergang. De aangrenzende perceeleigenaren zijn verantwoordelijk voor het onderhoud. Voor C-watergangen geldt in de Alblasserwaard eveneens een onderhoudsverplichting voor de perceeleigenaren langs de watergang.
Uitsnede legger Waterschap Rivierenland met aanduiding plangrens (rode arcering)
Watercompensatie
Het plangebied kent hoogteverschillen door de aanwezigheid van de Buitendams. Om wateroverlast in het nieuwe woongebied en de aangrenzende percelen te voorkomen dient het klimaatbestendig te worden ingericht.
Voor de inrichting van het watersysteem is de lijn ‘vasthouden-bergen-afvoeren’ het vertrekpunt, door:
De hemelwater (hwa) en vuilwater / droogweerafvoer (dwa) systemen moeten voldoen aan de eisen die het waterschap en de gemeente daaraan stellen. De belangrijkste randvoorwaarden voor het hwa-systeem zijn: voldoende bergingscapaciteit om te voorkomen dat het probleem van wateropvang afgewenteld wordt op een ander gebied en het systeem moet zo functioneren dat niemand in het gehele gebied, bestaand en nieuw, overlast van hemelwater gaat ondervinden. De maximale afvoer van water uit het plangebied mag niet meer zijn dan 1,5 l/s/ha (landelijke afvoernorm) en er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Er wordt gerekend met twee ontwerpbuien. Voor deze locatie is de ontwerpbui T=10+10%-neerslag maatgevend. De vuistregel is: 436 m3 berging per hectare verhard oppervlak bij een maximale peilstijging van 0,2 m.
Toename open water | |||
gedempt | 150 m2 | ||
gegraven | 839 m2 | ||
toename | 689 m2 |
Verharding | |
openbaar gebied | 2.908 m2 |
uitgeefbaar | 4.084 m2 |
totaal | 6.992 m2 |
Indien er halfverharding wordt toegepast, moet het kunnen infiltreren en telt het niet mee in de berekening. Er is nu uitgegaan van verharding met waterberging en gerekend zonder halfverharding.
Equivalent verhard oppervlak en de waterberging in open water (436 m3/ha.) | 3.162 m2 |
Overig water bergen in voorziening | |
waterberging in een voorziening (664 m3/ha.) | 254 m3 |
bijv. in pakket lava onder verharding | 1.590 m2 |
of vorm met meer holle ruimte/constructie | 848 m2 |
De waterbergende kwaliteit is afhankelijk van het type voorziening. Hier is nu een aanname voor gedaan.
Op basis van deze uitgangspunten is de verkaveling doorgerekend ten aanzien van de wateropgave. De verwachting is dat de wateropgave volledig binnen het plangebied opgelost kan worden door de integratie van oppervlaktewater in het ontwerp. In de berekening is nog geen rekening gehouden met mogelijke positieve effecten van bijvoorbeeld het realiseren van groene daken.
In het plangebied wordt de relatie tot het water op twee verschillende manieren vormgeven: met een natuurlijk talud en een talud van 1:2 met lage beschoeiing.
Grondwater
Het plan is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. In en om het plangebied is geen grondwateroverlast bekend. Ingrepen voorkomend uit dit plan zullen het functioneren van het grondwatersysteem niet beïnvloeden.
Riolering en hemelwaterafvoer
Voor de afvoer van het afvalwater is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor de rioolaansluiting. Het hemelwater wordt niet gekoppeld aan het rioolsysteem, maar wordt op het eigen perceel verwerkt. Het plangebied biedt, met aanleg van de nodige voorzieningen, voldoende ruimte om het hemelwater te verwerken.
Waterkwaliteit
Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen voorkomt dat het hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Er mogen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen gebruikt worden op delen die het hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Afkoppeling van hemelwater zorgt ervoor dat het aantal riooloverstorten laag is. Ook dit komt de waterkwaliteit (in de omgeving) ten goede.
Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes in drie aparte paragrafen neergelegd. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:
De verboden en afwijkingsmogelijkheden die zijn opgenomen in de paragrafen 3.1 en 3.2, zijn direct overgenomen uit de genoemde richtlijnen en verdragen. Deze bepalingen zijn dus ook uitsluitend van toepassing op de soorten waarvoor dit onmiddellijk voortvloeit uit deze richtlijnen en verdragen. De bepalingen in paragraaf 3.3 zien op de “overige soorten” die zijn genoemd in de bijlagen A en B bij de Wnb. Laatstgenoemde groep is te vergelijken met de Tabel 2-soorten uit de Flora- en faunawet.
Verbodsbepalingen Wet natuurbescherming
De Wnb brengt voor de bescherming van soorten in ieder geval de volgende drie voor de praktijk belangrijke wijzigingen met zich:
In de Wet natuurbescherming zijn de bevoegdheden van het rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)) aan de provincies overgedragen. Zij maken dan de afwegingen voor de vergunningen en ontheffingen. De beschermde status van soorten kan per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.
Onder de Wnb geldt een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.
Wet Stikstofreductie en Natuurverbetering
Op 1 juli 2021 is de wet Stikstofreductie en Natuurverbetering (Wsn) in werking getreden. Onderdeel van deze wet is de vrijstelling voor bouw-, sloop- en eenmalige aanlegactiviteiten, met inbegrip van de daarmee samenhangende vervoersbewegingen, in het kort de bouwvrijstelling. Er is een knip gemaakt tussen de bouw en het gebruik van een bouwwerk. De milieubelasting tijdens de bouw is tijdelijk, terwijl het gebruik een permanent karakter heeft. Vanwege de vrijstelling is het niet langer nodig een activiteit met tijdelijke emissies te toetsen op stikstof. Dit betekent dat voor het aspect stikstof alleen nog de depositie in de gebruiksfase een rol speelt. De vrijstelling geldt expliciet alleen voor stikstof en niet voor andere negatieve effecten die tijdens de bouwfase als gevolg van geluid, licht en trillingen op Natura 2000-gebieden kunnen optreden.
In het kader van de beoogde herontwikkeling van het plangebied is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De quickscan is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd. Uit deze quickscan is gebleken dat:
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, 'Biesbosch' ligt op circa 1,0 km van het plangebied.
Vanwege de aard van de ontwikkeling, de afstand tussen het plangebied en het Natura2000-gebied en de tussenliggende infrastructuur (A15), worden geen significante nadelige effecten, als gevolg van verstoring door geluid, licht, trillingen en dergelijke, op de aangewezen habitattypen en doelsoorten van dit Natura 2000-gebied verwacht. Voor deze storingsfactoren is daarom geen verdere toetsing aan de natuurwetgeving nodig. Ditzelfde geldt voor beschermde gebieden onder de Provinciale Verordening Zuid-Holland.
Ten aanzien van stikstofdepositie naar de Natura 2000-gebieden is een stikstofdepositie onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 6 bij de toelichting gevoegd.
Voor de aanlegfase wordt aangesloten bij de in de Wet stikstofreductie en natuurbescherming (Wsn) opgenomen vrijstelling. Voor de gebruiksfase is doormiddel van de AERIUS calculator vastgesteld of er sprake is van een melding- of vergunningplicht. Uit de berekeningen blijkt dat het projecteffect op de omliggende Natura 2000-gebieden kleiner dan of gelijk is aan 0,00 mol/ha/jaar. De beoogde ontwikkeling zorgt niet voor een significante toename in stikstofdepositie en negatieve effecten kunnen worden uitgesloten.
Soortenbescherming
Negatieve effecten op de volgende beschermde soorten en functies niet op voorhand zijn uit te sluiten
Aanvullend onderzoek is noodzakelijk om vast te stellen of deze potentiële natuurwaarden aanwezig zijn binnen het plangebied, en om te bepalen of de werkzaamheden negatieve effecten zullen hebben. Is dit het geval, dan dient mogelijk een ontheffing Wet Natuurbescherming te worden aangevraagd en dienen er mitigerende maatregelen te worden getroffen. Tijdens de werkzaamheden dient rekening gehouden te worden met algemene broedvogels en Categorie-5 soorten. Schadelijke effecten op in gebruik zijnde nesten van vogels zijn te voorkomen door buiten het broedseizoen te werken (buiten grofweg de periode 1 maart – 15 augustus).
In het kader van de resultaten van de quickscan is een aannemelijkheidsparagraaf opgesteld, zie Bijlage 5. Het doel van deze paragraaf is beoordelen of een ontheffing Wet natuurbescherming kan worden verleend voor de beoogde ruimtelijke ingrepen. Uit deze notitie volgt dat het aannemelijk is dat een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming wordt verleend voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied: Buitendams 348-350 te Hardinxveld-Giessendam. Er wordt voldaan aan alle aspecten van het toetsingskader van de Wnb.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de tussenliggende periode. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland
De provincie Zuid-Holland hanteert het beleidsinstrument 'Cultuurhistorische Hoofdstructuur ZuidHolland (CHS)'. In de CHS heeft de provincie bestaande en mogelijk te verwachten archeologische waarden in beeld gebracht. In het bijbehorende 'Beleidskader Cultuurhistorische Hoofdstructuur ZuidHolland' zijn per waarderingscategorie algemene beleidsuitgangspunten geformuleerd. De waardering zoals vastgelegd in de cultuurhistorische hoofdstructuur geldt als uitgangspunt van beleid.
Gemeentelijk archeologisch beleid
Voor het beschermen van de verwachtingswaarden heeft de gemeenteraad de Beleidsnotitie Archeologie vastgesteld op 17 augustus 2010, evenals de bijbehorende 'Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, Gemeente Hardinxveld-Giessendam'.
Het zuidelijk deel van het plangebied is aangeduid als een zone met een middelmatige archeologische verwachting voor de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Dat betekent dat bij ingrepen die groter dan 100 m2 zijn en dieper reiken dan 30 cm archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Meer naar het noorden geldt een hoge verwachting aan of nabij het oppervlak. Dat betekent in dit geval dat bij ingrepen die groter dan 250 m2 zijn en dieper reiken dan 30 cm archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Het overige deel van het plangebied heeft een lage verwachting. Voor dergelijke gebieden is archeologisch onderzoek noodzakelijk wanneer de ingreep groter is dan 10.000 m2 en dieper reikt dan 30 cm.
Archeologie
Er is in het kader van de geplande woningbouw een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 7 bij de toelichting gevoegd.
Het plangebied is gelegen in binnendijks gebied, waardoor de natuurlijke afzettingen sterk verschillen. Zo is in het midden en noordelijke deel van het plangebied de rivierkom van de Merwede aanwezig. In het zuiden is in het verleden de dijk opgebracht. Aan de voet van deze dijk zijn resten van bebouwing uit de Nieuwe tijd aangetroffen in de boring. Het is mogelijk dat resten uit de Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd nog in de ondergrond aanwezig zijn. In dat geval is het mogelijk om in het overige deel van het plangebied resten van erfbebouwing en menselijke activiteiten aan te treffen. Derhalve wordt geadviseerd om voor deze locatie een aanvullend proefsleuvenonderzoek uit te laten voeren.
Aangezien ter plaatse van het plangebied sprake is van meerdere gevallen van ernstige bodemverontreiniging, zie subparagraaf 4.2, is het niet mogelijk om voorafgaand aan de bodemsanering een aanvullend proefsleuvenonderzoek uit te voeren. Dit onderzoek zal in combinatie met de sanering van de bodem worden uitgevoerd.
Om de eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen zijn in het voorliggende bestemmingsplan de geldende archeologische dubbelbestemmingen opgenomen. Zodoende vormt het aspect ‘archeologie’ geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
Uit de kaart van de CHS Zuid-Holland blijkt in het plangebied geen belangrijke cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten aanwezig zijn. Wel is de Buitendams, waaraan het plangebied is gelegen, aangeduid als historisch landschappelijke lijn van hoge waarde. Teneinde het cultuurhistorische karakter van het dijklint te waarborgen, zijn aan de Buitendams dijkwoningen voorzien.
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones dienen te worden opgenomen.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Omdat het aantal woningen in de toekomstige situatie met maximaal 24 wooneenheden toeneemt, is er geen m.e.r.-beoordeling conform het Besluit m.e.r. noodzakelijk. Gelet hierop, wordt geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij wordt geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningsvrije bouwwerken opgenomen.
Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde.
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In deze bepaling zijn voor een bepaald gebruik speciale regels gegeven, bijvoorbeeld ten aanzien van strijdig gebruik.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent onder andere ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.
Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent strijdig gebruik.
Algemene afwijkingsregels
Deze bepaling bevat algemene regels om af te wijken van het plan. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Overgangsregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
In het plangebied komen de volgende (dubbel)bestemmingen voor:
Groen
Voor structureel groen is de bestemming ‘Groen’ opgenomen. Aangeven is dat ter plaatse geen gebouwen mogen worden opgericht, met uitzondering van straatmeubilair. Het groene karakter van deze gronden dient, binnen in het plan gestelde voorwaarden, zoveel mogelijk behouden te blijven. Binnen de bestemming is onder andere de aanleg mogelijk van groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, straatmeubilair, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
Verkeer - Verblijfsgebied
De in het plangebied voorkomende erftoegangswegen en parkeervoorzieningen zijn bestemd als ‘Verkeer - Verblijfsgebied’. Binnen deze bestemmingen zijn onder andere parkeer-, groen- en speelvoorzieningen alsmede waterberging en watergangen mogelijk.
Water
De bestemming “Water” is opgenomen voor de watergangen en oppervlaktewateren in het plangebied. Ten behoeve van de bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht zoals duikers, bruggen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. De in het plangebied beoogde brug is voorzien van de bestemming ‘Water’ met de nadere aanduiding ‘brug’. De in het plangebied beoogde steigers zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van water - oeverzone’.
Wonen
De gronden ter plaatse van de beoogde woningen zijn voorzien van de bestemming 'Wonen', met bouwvlakken. Ten opzichte van de stedenbouwkundige verkaveling, zijn de bouwvlakken met een marge van circa 0,5 m ingetekend, om nog enige flexibiliteit te hebben in de verdere planuitwerking. Het maximum aantal woningen, het woningtype en de maximale goot- en bouwhoogtes van de nieuwe woningen zijn specifiek in de bouwvlakken opgenomen.
Waarde - Archeologische verwachting 2, 4 en 9
De dubbelbestemmingen ‘Waarde – archeologische verwachting’ is opgenomen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden. Voor de verschillende verwachtingswaarden zijn verschillende bestemmingen opgenomen. Voor een aantal werkzaamheden op of in deze gronden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) vereist in het kader waarvan een afweging kan worden gemaakt tussen de activiteit en de te beschermen waarden. De voorwaarden voor wanneer een omgevingsvergunning is vereist is afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarden en gedifferentieerd in de verschillende dubbelbestemmingen.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Alle kosten die gemaakt moet worden het opstellen van het bestemmingplan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Daarmee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente afdoende geregeld.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg is het plan onder andere besproken worden met de volgende partijen:
Te zijner tijd zullen eventueel ingediende vooroverlegreacties hier, of in een separate nota, van een gemeentelijke reactie worden voorzien.
De verkaveling zoals opgenomen in dit plan is bekend bij omwonenden. Afstemming in de vorm van informele gesprekken hebben op diverse momenten plaatsgevonden. Dit contact is geweest met vijf omwonenden/huishoudens. Een opmerking die in deze gesprekken naar voren is gekomen is dat de rijwoningen in bouwveld 2 voor de omwonende erg massief oogt. Een meer open structuur met onderbreking van deze rij is naar hun mening meer wenselijk. Vanuit stedenbouwkundig en programmatisch oogpunt is de keuze gemaakt deze aanpassing niet in het plan te implementeren. Tevens is er in 2019 een fysieke bijeenkomst geweest, georganiseerd ten kantore van Gebroeders Blokland, waar er met bewoners van de omliggende woningen is gesproken. Bij deze bijeenkomst waren er ca. 20 mensen aanwezig. De opzet was destijds op een gelijkwaardig niveau en de huidig beoogde infrastructurele opzet was destijds ook het uitgangspunt. Ten behoeve van het formele inspraaktraject wordt het stappenplan verder gevolgd zoals opgenomen in het Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE).
Te zijner tijd zullen eventueel ingediende zienswijzen hier, of in een separate nota, van een gemeentelijke reactie worden voorzien.