Plan: | 2e wijzigingsplan bestemmingsplan Buitengebied, locatie Langeweg 392 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0642.BP15wplangeweg392-2001 |
Voorliggende wijzigingsplan heeft betrekking op het perceel Langeweg 392 in de gemeente Zwijndrecht. Hier is voorheen een agrarisch bedrijf gevestigd geweest en de vigerende bestemming is daar nog steeds op afgestemd. Nu er van agrarische bedrijfsvoering geen sprake meer is, dient de voormalige bedrijfswoning als burgerwoning aangemerkt te worden. De huidige eigenaren hebben daarom het verzoek ingediend de bestemming te wijzigen naar een woonbestemming.
Bij de woning willen zij ook een bestaande schuur geschikt maken als mantelzorgwoning/-ruimte en het achterste deel van het perceel gebruiken als hondenuitrenveld.
Dit wijzigingsplan voorziet in de onderbouwing dat met de bestemmingswijziging sprake is van goede ruimtelijke ordening. Daarnaast vormt het wijzigingsplan het juridisch instrument waarin de nieuwe bestemming op de verbeelding is vastgelegd en waarin de bijbehorende regels van toepassing zijn verklaard.
Het betreffende perceel ligt aan de Langeweg 392. Uit figuur 1.1 blijkt de ligging in de omgeving.
Figuur 1.1 ligging plangebied (bron: BingMaps)
In figuur 1 zijn de A16 (noordzijde) en het rangeerterrein Kijfhoek (zuidzijde) waar te nemen. Het betreffende perceel ligt hier tussenin, aan de zuidzijde van de Langeweg. Aan de noordzijde van deze weg zijn diverse (grotere) glastuinbouwbedrijven te aanwezig. De zuidzijde van de Langeweg kent vooral open gronden met de bebouwing aan de wegzijde. Het perceel van de initiatiefnemers is een relatief smal en diep perceel, waarvan een verdere omschrijving in hoofdstuk 2 is opgenomen.
Naast dit perceel ligt nog een perceel met agrarische (open) grond dat ook in het plangebied is opgenomen. De reden hiervoor is dat het agrarisch bouwvlak - dat als gevolg van de wijziging komt te vervallen - tot over de naastgelegen gronden doorloopt. Meer hierover in de volgende paragraaf waarin het vigerend bestemmingsplan aan de orde komt.
Op het perceel vigeerd het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Zoals in de vorige paragraaf reeds vermeld, loopt het bestemmingsplan door tot over het naastgelegen perceel. Omdat wijziging van de bestemming uitsluitend mogelijk is als daarmee het agrarisch bouwvlak komt te vervallen, komt ook dit deel van het bouwvlak te vervallen. Om die reden zijn de naastgelegen gronden - voor zover liggend binnen het huidige bouwvlak - in het plangebied van het wijzigingsplan opgenomen.
Verder is uit het bestemmingsplan af te lezen dat het aangrenzende perceel aan de westzijde de bestemming Bedrijf met de aanduiding voor een autosloperij. Regelingen die voor een groter gebied gelden zijn de archeologische dubbelbestemming en de geluidzone van industrieterrein Kijfhoek.
Figuur 1.2 Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Buitengebied'.
In de bestemmingsregels van de agrarische bestemming (art 3.) is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het voor het college van burgemeester en wethouders mogelijk maakt de bestemming te wijzigen naar Wonen - 1. Deze wijzigingsbevoegdheid is opgenomen in lid 3.6.2 en luidt als volgt:
3.6.2 Ten behoeve van de wijziging naar Wonen
Burgemeester en wethouders kunnen (op grond van art. 3.6 Wro), indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak op gronden aangewezen als 'Agrarisch' geen agrarisch bedrijf meer kan worden gevestigd, de bestemming van de gronden wijzigen in 'Wonen - 1', met inachtneming van het volgende:
De toetsing en borging van deze voorwaarden komen in het vervolg van deze toelichting aan bod. Ter afronding is in de juridische planopzet (hoofdstuk 5) een overzicht opgenomen waaruit blijkt dat aan al deze voorwaarden is voldaan.
Dit wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van dit wijzigingsplan, waarover meer in hoofdstuk 5.
De toelichting is het deel van het wijzigingsplan dat de aard van de wijziging omschrijft en dat aantoont dat er sprake is van goede ruimtelijke ordening. Hiervoor worden in hoofdstuk 2 de bestaande en beoogde situatie omschreven. Hoofdstuk 3 gaat beknopt in op het ruimtelijk beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 de sectorale aspecten getoetst worden. Daarbij staat de vraag centraal of de beoogde functie ter plaatse kan worden uitgevoerd gelet op de eigenschappen van en functies in de omgeving.
Hoofdstuk 5 is net al kort benoemd en geeft een toelichting op de regels en de verbeelding. Tot slot staat hoofdstuk 6 stil bij de uitvoerbaarheid van het plan.
Het voormalige agrarische perceel is gelegen aan de Langeweg en kent een smalle en diepe vorm. De bebouwing concentreert zich op de voorste helft van het perceel. Daarachter bestaat het perceel uit open grond met enkele hekwerken van een voormalige paardenbak.
De entree van het perceel bevindt zich in het midden van de voorzijde van het perceel. Na een stuk van het perceel dat als tuin is ingericht, bevindt zich aan de linkerzijde het woonhuis, tevens het voorste gebouw op het perceel.
In het verlengde van de entree, ligt midden over het perceel een verharde 'rijbaan' naar het achtererf met aan weerszijden bebouwing. Deze bebouwing bestaat uit twee aan elkaar gebouwde schuren aan de rechterzijde (tegen het naastgelegen perceel van het autodemontagebedrijf) en uit twee schuren/loodsen aan de linkerzijde. Ter hoogte van de achterste bebouwing bevindt zich ook een grote oppervlakte aan verharding, waar in het verleden naar alle waarschijnlijkheid opslag van bedrijfsmiddelen of stalling van agrarische machines plaats vond.
Figuur 2.1 - Luchtfoto perceel Langeweg 392 (bron: BingMaps)
De beoogde bestemmingwijziging heeft zoals gezegd te maken met het gegeven dat het perceel niet langer agrarisch in gebruik is. De bewoning van het woonhuis moet om die reden als reguliere bewoning (burgerwoning) aangemerkt te worden.
Naast bewoning door de huidige bewoners, worden twee andere functies beoogd die aan het wonen gekoppeld zijn.
De eerste vorm van medegebruik is mantelzorg. Deze functie wordt beoogd in de schuur direct achter het woonhuis, die hier door middel van verbouwing voor geschikt gemaakt wordt. Deze functie mag sinds 1 november 2014 (onder voorwaarden) vergunningvrij worden uitgevoerd en ook het geschikt maken van bestaande bebouwing hiervoor is vergunningvrij. Voorwaarde is wel dat het gaat om huisvestig van één huishouden van maximaal twee personen, die hulp verlenen aan of juist ontvangen van de bewoner(s) van de hoofdwoning. In dit geval zullen de ouders van één van de twee hoofdbewoners in de ruimte gaan wonen die voor mantelzorg geschikt wordt gemaakt. Zij zullen mantelzorg ontvangen van de hoofdbewoners.
De tweede vorm van medegebruik bestaat uit een hondenuitrenveld. Hiervoor wordt het achterste deel van het perceel gebruikt dat bestaat uit open gronden. Met enkele beperkte ingrepen, zoals het plaatsen van goede erfafscheidingen en (honden)speelattributen, is dit veld hiervoor geschikt.
De wijzigingsbevoegdheid uit het moederplan 'Buitengebied' is een regeling die reeds is afgestemd op het ruimtelijk beleidskader van het Rijk en de provincie. Door te voldoen aan de wijzigingsvoorwaarden, is zodoende ook sprake van een ontwikkeling die passend is binnen het ruimtelijk beleidskader.
Dit beleidskader is in hoofdzaak gericht op bescherming van het landelijk gebied, zorgvuldig ruimtegebruik en een goed woon- en leefklimaat. Dit vertaalt zich in terughoudendheid ten aanzien van stedelijke ontwikkelingen in het buitengebied, wat inhoudt dat nieuwe woningen of bedrijven of andere stedelijke functies niet (of niet zonder meer) mogelijk zijn in het buitengebied.
De wijzigingsbevoegdheid heeft echter betrekking op het toekennen van een nieuwe functie aan voormalige agrarische bedrijfscomplexen. Dit sluit aan bij het principe van zorgvuldig ruimtegebruik omdat op deze wijze op natuurlijke locaties (de bestaande bebouwing) ruimte geboden kan worden aan functies (o.a. wonen), zodat nieuwbouw voor deze functies tot op zekere hoogte kan worden voorkomen. Bovendien wordt hiermee voorkomen dat de voormalige agrarische bedrijfscomplexen door het ontbreken van een nieuwe functie in verval raken en op die manier negatief van invloed zijn op de uitstraling van het landelijk gebied.
Doordat bij de wijzigingsbevoegdheid voorwaarden zijn opgenomen, is verankerd dat de ontwikkeling passend is binnen het ruimtelijk beleidskader. Zo is het van belang dat nieuwe functies alleen worden toegekend aan agrarische bedrijfscomplexen die niet meer in gebruik zijn of niet langer gebruikt kunnen worden. Deze voorwaarde zorgt ervoor dat toekomstbestendige agrarische bedrijfscomplexen behouden blijven, zodat de agrarische sector zijn functie kan blijven uitoefenen. Dit is in de eerste plaats een economische beleidsdoel, maar daarnaast is het ook een landschappelijk beleidsdoel aangezien de agrarische sector in grote mate de uitstraling van het landelijk gebied bepaalt.
Een tweede voorwaarde is dat de functie die er voor in de plaats komt op de betreffende locatie milieuhygiënisch inpasbaar is. Hiermee wordt het beleidsdoel van een goed woon- en leefklimaat zeker gesteld en worden bovendien de rechten en mogelijkheden van omliggende functies gerespecteerd.
De derde voorwaarde bepaalt dat uitsluitend het deel waar zich de (voormalige) agrarische gebouwen bevinden, bestemd kan worden voor de functie wonen. Hiermee wordt voorkomen dat open gronden als gevolg van de bestemmingswijziging verder bebouwd worden, wat in zou gaan tegen het beleidsdoel om verstedelijking in het landelijk gebied te weren. In dit specifieke geval geldt overigens ook dat de voormalige bedrijfswoning de nieuw aan te wijzen burgerwoning wordt, zodat er geen sprake is van een toename van het aantal woningen.
De laatste inhoudelijke voorwaarde bepaalt dat de bestaande bebouwing als vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing wordt aangemerkt. Dit biedt in de bestemmingsregels namelijk meer mogelijkheden voor nevenfuncties, waarmee een duurzaam gebruik kan worden bereikt en verval kan worden voorkomen.
De laatste voorwaarde heeft geen beleidsmatig karakter, maar legt juridisch vast dat na de bestemmingswijziging de regels uit het moederplan van toepassing zijn.
Op de omschreven manier zorgen de wijzigingsvoorwaarden er dus voor dat de mogelijk te maken ontwikkeling aansluit bij de beleidsdoelen voor het landelijk gebied. Voor de betreffende locatie geldt ten aanzien van deze voorwaarden het volgende:
Wijzigingsvoorwaarde | Toetsing |
De bedrijfsfunctie ter plaatse is beëindigd en het desbetreffende bouwvlak behorende bij de bestemming 'Agrarisch' wordt verwijderd. | Het agrarisch bedrijf is beëindigd. Gelet op de beperkte omvang van de gronden en de periode dat het perceel reeds te koop heeft gestaan is het niet reëel dat zich hier nog een agrarisch bedrijf kan en zal vestigen. Op de verbeelding van het wijzigingsplan is het agrarisch bouwvlak geheel verwijderd. Aangezien het bouwvlak in het vigerende bestemmingsplan nog doorloopt tot op het naastgelegen perceel en de nieuwe functie (wonen) uitsluitend mogelijk is bij het geheel wegnemen van het bouwvlak, is ook dat deel van het bouwvlak weggenomen. |
De bestemming Wonen - 1 dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande burgerwoningen, andere gevoelige objecten en (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden); | Een toetsing op het gebied van milieu en andere sectorale aspecten is opgenomen in Hoofdstuk 4 Hieruit blijkt dat de functie wonen milieuhygiënisch inpasbaar is. |
Het deel van het perceel waarop de bedrijfsgebouwen en woonruimten aanwezig zijn, wordt aangewezen als 'Wonen - 1' en de overige gronden krijgen de bestemming 'Agrarisch'; | Met deze voorwaarde is rekening gehouden bij het opnemen van de bestemmingsvlakken op de verbeelding. |
De bestaande bebouwing wordt aangemerkt als vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing; | Met deze voorwaarde is rekening gehouden bij het opnemen van de bestemmingsvlakken op de verbeelding. |
Het bepaalde in artikel 3 en Artikel 24 is van overeenkomstige toepassing. | De regels van het wijzigingsplan verwijzen naar de overeenkomende artikelen van het moederplan 'Buitengebied'. |
Gelet op bovenstaande is de conclusie dat de beoogde ontwikkeling aansluit bij het ruimtelijk beleidskader.
Eén van de wijzigingsvoorwaarden is dat de 'nieuwe' woning milieuhygiënisch inpasbaar is. Dit houdt in dat voor de woning zelf sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat de woning bovendien geen belemmering vormt voor bestaande, omliggende functies.
De onderbouwing hiervan kan voor een aantal aspecten beknopt gebeuren, deze zijn opgenomen in onderstaande tabel. Een aantal aspecten dat juist om meer aandacht vraagt, komt hierna in afzonderlijke paragrafen aan bod. Dit zijn de aspecten externe veiligheid, industrielawaai en milieuzonering.
Archeologie | Het vigerende plan kent een dubbelbestemming ter bescherming van archeologische verwachtingswaarden. Deze dubbelbestemming wordt ook in het wijzigingsplan opgenomen, zodat bij toekomstige bouw- of grondwerkzaamheden (die de archeologische drempelwaarde overschrijden) een archeologisch onderzoek verplicht is. Het archeologisch belang is hiermee voldoende gewaarborgd. |
Cultuurhistorie | Het perceel kent geen monumentale of karakteristieke bebouwing. Ook in de directe nabijheid van het perceel zijn geen monumentale of karakteristieke objecten of elementen aanwezig. Het aspect cultuurhistorie staat de bestemmingswijziging niet in de weg. |
Ecologie | Het perceel ligt niet in de directe omgeving van beschermde natuurgebieden zoals EHS of Natura2000. Buiten de bestemmingswijziging vinden op perceelsniveau geen ingrepen plaats (zoals slopen of kappen) die een ecologisch effect kunnen hebben. |
Water | Er vinden geen wijzigingen plaats aan watergangen en de wijze van waterhuishouding. De bestaande gebouwen en verharding op het voorste deel van het perceel blijven behouden. Evengoed blijft het achterste, onverhaarde deel van het terrein onverhard. De omliggende watergang blijven eveneens ongemoeid. Dit maakt dat er vanuit het aspect water geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het plan. |
Verkeer (parkeren, verkeersbewegingen, geluid) |
In fysieke zin vinden er geen wijzigingen plaats. De in-/uitrit van het perceel blijft op de bestaande plaats aanwezig. Het agrarisch bedrijf is reeds beëindigd, zodat in de praktijk geen sprake meer zal zijn van een afname van verkeer. Van belang is dat de functie wonen in ieder geval minder verkeer genereert dan een (agrarische) bedrijfsbestemming. Het parkeren blijft op eigen terrein plaatsvinden, waar voldoende ruimte aanwezig is om dit op te vangen. Ook mensen uit de omgeving die gebruik willen maken van het hondenuitrenveld en daarvoor met de auto komen, kunnen met gemak op het eigen perceel worden opgevangen. Ten opzichte van wegverkeerslawaai geldt dat het om een bestaande woning gaat en een bestaande weg. Er is daarom geen reden om onderzoek te doen naar de geluidbelasting op de woning als gevolg van wegverkeerslawaai. Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer de uitvoering van het plan niet belemmert. |
Bodem | Vooruitlopend op de eigendomsoverdracht, is door de vorige eigenaren van het perceel een bodemonderzoek uitgevoerd door Linge Milieu BV. Dit onderzoek is in bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen. Hieruit blijkt dat in de grond en het grondwater enige licht verhoogde waarden zijn aangetroffen. Deze vormen in geen geval een risico voor de volksgezondheid, mede omdat ze in sommige gevallen als (landelijk) verhoogde achtergrondwaarde worden beschouwd. Het onderzoek concludeert dat er geen aanleiding is voor nader onderzoek. Gelet op de bevindingen uit dit onderzoek wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het plan niet belemmert. |
Luchtkwaliteit | Omdat het om een bestaande woning gaat, is de huidige luchtkwaliteit niet relevant. Luchtkwaliteit kan dan alleen nog relevant zijn als de beoogde ontwikkeling tot (veel) extra verkeer leidt. Onder het kopje Verkeer is al onderbouwd dat dit niet het geval is. Het aspect luchtwkaliteit vormdt daarom geen belemmering voor de uitvoering van het plan. |
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek en conclusie
Uit de provinciale risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied diverse risicovolle bronnen aanwezig zijn. Deze worden hieronder nader toegelicht.
Risicovolle inrichtingen
Ten zuiden van het plangebied ligt het spooremplacement Kijfhoek. In onderstaande afbeelding zijn de risicocontouren verbeeld waarin te zien is dat het plangebied buiten de PR 10-6 contour ligt en binnen de PR 10-8 contour. Uit het 'beheerplan Groepsrisico Kijfhoek' blijkt dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden.
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de wijziging van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. Deze ontwikkeling zorgt niet voor een toename in het aantal personen. Hierdoor zal de hoogte van het groepsrisico ten gevolge van de ontwikkeling dan ook niet toenemen.
Figuur 4.1 PR-risicocontouren Spooremplacement Kijfhoek ten opzichte van locatie beoogde woningen (paarse cirkel) (bron: Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid)
Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de directe omgeving zijn enkele hogedruk aardgasleidingen aanwezigen. Het invloedsgebied van deze leidingen reikt niet over het plangebied. De aanwezige leidingen vormen dan ook geen belemmering.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Op ruim 500 m ten oosten van het plangebied is de A16 gelegen. Over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De PR10-6 risicocontour bedraagt 26 m en het plasbrandaandachtsgebied 30 m. Beide reiken niet over het plangebied. Vanwege het vervoer van brandbare gassen bedraagt het maatgevende invloedsgebied voor het groepsrisico 355 m. Ook deze reikt niet over het plangebied. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A16 vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Vervoer van gevaarlijke transporten over het spoor
Het spoortraject Kijfhoek – Barendrecht ligt op circa 550 m afstand ten zuiden van het plangebied. Over dit spoortraject vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De PR10-6 risicocontour bedraagt 38 m. Het plasbrandaandachtsgebied bedraagt 30 m. Beide reiken niet tot aan het plangebied. Door het vervoer van giftige gassen en vloeistoffen is het invloedsgebied > 4 km. Het plangebied ligt hier binnen. Omdat het plangebied in zijn geheel op meer dan 200 m afstand vanaf de buitenrand van de transportroute is gelegen, kunnen hierdoor geen ruimtelijke verplichtingen gesteld worden aan de ontwikkeling en is een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk. Daarnaast is er geen sprake van toename in het aantal personen en heeft de ontwikkeling geen invloed op de hoogte van het groepsrisico.
Vanwege de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van het rangeerterrein Kijfhoef en het spoortraject, is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Omdat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden en het groepsrisico in de toekomstige situatie niet toeneemt kan worden volstaan met een beperkte verantwoording. Deze beperkte verantwoording is aan het eind van deze paragraaf opgenomen.
Beperkte verantwoording van het groepsrisico
De beoogde ontwikkeling voorziet in de wijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning. Door de aanwezigheid van het rangeerterrein Kijfhoek en het spoortraject is een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
Bij de wijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning blijft het aantal personen gelijk. Door de beoogde ontwikkeling is er dus geen sprake van een toename van het groepsrisico.
Daarnaast ligt het plangebied direct aan de Langeweg waardoor het gebied tijdens een calamiteit goed is te ontvluchten.
Geconcludeerd wordt dan ook dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Toetsingskader
Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen – vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd – worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)-contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).
Onderzoek en conclusie
Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van het rangeerterrein Kijfhoek (zie figuur 4.2 ). De beoogde ontwikkeling betreft de wijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning. In de toekomstige situatie is er dus geen sprake van een nieuw geluidsgevoelig object, omdat de bedrijfswoning in de huidige situatie reeds een geluidgevoelig object is. Hierdoor is het uitvoeren van akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.
Figuur 4.2 Geluidzone rangeerterrein Kijfhoek ten opzichte van plangebied (paarse cirkel)
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of visa versa:
Om in dit wijzigingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.
Onderzoek
Onderzocht dient te worden of de omzetting van de agrarische functie naar wonen belemmeringen oplevert voor omliggende functies en of dat er ter plaatse van de nieuw te realiseren woonfunctie sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. Op het ten westen gelegen perceel is een autodemontagebedrijf aanwezig. Dit autodemontagebedrijf beschikt conform de VNG-brochure over een richtafstand van 30 meter. Het maatgevende aspect hierbij betreft geluid. Deze richtafstand dient conform de brochure gerekend te worden vanaf de inrichtingsgrens van het autodemontagebedrijf tot de gevel van de woning. De feitelijke afstand bedraagt 22 meter, en daarom wordt niet voldaan aan de richtafstand.
De maatgevende activiteiten van het autodemontagebedrijf vinden echter plaats op meer dan 40 meter afstand van de woning achter de op het perceel gelegen loods. Daarbij is er tevens sprake van een afschermende werking van de bestaande loods.
Op de feitelijke afstand tot de bestemmingsgrens van 22 meter vinden alleen rijbewegingen plaats van en naar de loods waar de daadwerkelijke activiteiten plaatsvinden.
Daarnaast is in de huidige situatie reeds sprake is van een (bedrijfs)woning binnen de functie agrarisch. Dit is planologisch een verschil met de gewenste woonbestemming, maar conform het Activiteitenbesluit dient het bedrijf ter plaatse van een bedrijfswoning van derden of een burgerwoning aan dezelfde normen te voldoen voor het aspect inrichtingslawaai. Kortom, het autodemontagebedrijf dient in de huidige situatie reeds te voldoen aan de normen uit het Activiteitenbesluit ter plaatse van de agrarische woning. Ten gevolge van de functiewijziging wordt het autodemontagebedrijf niet in haar bedrijfsvoering belemmerd. Aangezien er reeds voldaan moet worden aan het Activiteitenbesluit is er ter plaatse van de woning sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect milieuhinder vormt geen belemmering voor de functiewijziging van agrarisch naar wonen. Het autodemontagebedrijf wordt niet belemmerd en ter plaatse van de woning is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Op basis van voorgaande paragrafen kan worden geconcludeerd dat de sectorale aspecten de vaststelling van dit wijzigingsplan niet in de weg staan.
Planregels
Dit wijzigingsplan maakt na vaststelling integraal onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied'. In de regels van dit wijzigingsplan worden daarom in de basis verwezen naar de regels van het moederplan 'Buitengebied' van de gemeente Zwijndrecht.
In aanvulling op de regels uit het moederplan, zijn in dit wijzigingsplan enkele maatwerkvoorschriften opgenomen. Dit zijn:
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het wijzigingsplan, een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen. Daarnaast kan de gemeente aan de hand van de kostensoortenlijst van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kosten verhalen op de ontwikkelaar.
De kosten die voor het wijzigingsplan gemaakt worden zullen middels een anterieure overeenkomst en planschadevergoedingsovereenkomst op de initiatiefnemer verhaald worden.
Het ontwerp-wijzigingsplan komt, zoals wettelijk voorgeschreven, voor een periode van 6 weken ter inzage te liggen. In deze periode hebben belanghebbenden de mogelijkheid om een zienswijze tegen het ontwerpwijzigingsplan in te dienen. Ook overleg met relevante overleginstanties zoals de provincie Zuid-Holland en het waterschap vindt in deze periode plaats.
Wanneer er zienswijzen en/of overlegreacties worden ingediend, worden die in deze paragraaf behandeld en van een beantwoording voorzien.