Plan: | 1e herziening bestemmingsplan HOA-Develpark, Munnikensteeg 50 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0642.BP17munnikenstg50-3001 |
De gemeente Zwijndrecht wil haar dienstverlening op de algemene begraafplaats Munnikensteeg uitbreiden met een crematorium. Eind 2017 is er door de gemeente een aanbesteding gehouden voor uitvaartorganisaties om de aula en het crematorium te exploiteren.
Van der Spek Uitvaart heeft deze aanbesteding gewonnen en heeft plannen voorbereid die aansluiten bij het gemeentelijke programma van eisen, dat op 20 november 2017 is opgesteld.
De plannen van Van der Spek Uitvaart passen echter nog niet binnen de kaders van het huidige bestemmingsplan. Om toch medewerking te kunnen verlenen, is daarom aanpassing van het bestemmingsplan nodig. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de beoogde ontwikkeling planologisch mogelijk te maken.
Het plangebied is gelegen aan de Munnikensteeg 50 te Zwijndrecht. De locatie ligt aan de westzijde van Zwijndrecht, tussen Park Molenvliet, het Develbos, rangeerterrein Kijfhoek en de bebouwde kom van Zwijndrecht ingeklemd. De globale ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging plangebied in de omgeving
Voor de begrenzing van het plangebied is grotendeels aangesloten bij de bestemming 'Maatschappelijk', zoals deze in het vigerende bestemmingsplan is opgenomen. Voor een deel geldt ook de bestemming 'Groen'. De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.2.
Figuur 1.2 Indicatieve ligging van het plangebied
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'HOA-Develpark'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Zwijndrecht op 29 januari 2013.
Het plangebied heeft volgens het vigerende bestemmingsplan grotendeels de bestemming 'Maatschappelijk'. Ter plaatse van de bestemming 'Maatschappelijk' is sprake van de functieaanduiding 'begraafplaats'. Ter plaatse van dit gebied is alleen een hoofdgebouw toegestaan ter plaatse van het bouwvlak. Het bouwvlak is gesitueerd ter plaatse van de huidige aula. De rand van het plangebied heeft de bestemming 'Groen'. Het hele plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie-2'. Een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan is opgenomen in figuur 1.3.
Figuur 1.3 Weergave van het vigerende bestemmingsplan HOA Develpark en begrenzing plangebied (geel omlijnd)
Dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd.
Na de toelichting volgen de regels, waarmee de nieuwe juridisch-planologische mogelijkheden voor het plangebied worden vastgelegd. Deze regels vormen een samenhangend geheel met de verbeelding. Samen vormen zij het juridisch bindende deel van dit bestemmingsplan.
Situering
Het plangebied ligt aan de westzijde van Zwijndrecht, opgenomen in het Park Molenvliet en ingesloten tussen enerzijds het woongebied Heer Oudelands Ambacht en anderzijds de bedrijvigheid langs de Molenvliet en het rangeerterrein van Kijfhoek. Figuur 2.1 toont de ligging in de omgeving en de inrichting op het terrein.
Figuur 2.1 Overzichtstekening bestaande situatie (Bron: LIJNN)
De ontsluiting van het terrein vindt plaats via de Munnikensteeg. Deze weg ligt langs de west- en noordzijde van het terrein. In zuidelijke richting vormt de Munnikensteeg de verbining tussen de Molenvliet en de wijk Heer Oudelands Ambacht. In noordelijke richting gaat de Munnikensteeg het spoor over, waar de weg over gaat in de Hendrik Ydenweg en ook aansluit op de A16.
Het terrein is rondom met groen en water omsloten en ook op het terrein zelf is ruimschoots groen aanwezig. Hiermee is het terrein duidelijk afgeschermd van de omgeving en sluit het aan op Park Molenvliet, dat zich verder uitstrekt aan de oostzijde van de begraafplaats. Aan de zuidzijde vormt het groen van het park en het water samen een buffer richting het woongebied Heer Oudelands Ambacht.
Inrichting
Op dit moment zijn ter plaatse van het plangebied een aula, parkeerterrein en begraafplaats aanwezig. De aula en het parkeerterrein hebben ieder een eigen entree vanaf de openbare weg aan de oostzijde van het plangebied. Tussen de aula en het parkeerterrein bestaat op het terrein zelf geen verbinding voor autoverkeer, wat betekent dat de auto's via dezelfde entree het terrein verlaten als waar ze naar binnen zijn gekomen. Dit is ook goed te zien op de inrichtingstekening die in figuur 2.2 is opgenomen.
Figuur 2.2 Inrichting bestaande situatie (Bron: LIJNN)
De aula en het parkeerterrein bevinden zich gezamenlijk in een strook aan de voorzijde van het terrein, parallel aan de Munnikensteeg. Daarachter, vanaf de doorgaande weg gezien, bevindt zich de begraafplaats met een verbindende padenstructuur en groen.
De aula zelf ligt iets verhoogd en is bereikbaar via trappen en een hellingbaan. Auto's op dit deel van het terrein rijden voor de aula langs en via een keerlus kunnen zij in tegengestelde richting het terrein weer verlaten. Langs deze route is een bomenstructuur aanwezig die het geheel een laanachtige uitstraling geeft. Een aanzicht van de aula is weergegeven in figuur 2.3.
Figuur 2.3 Aanzicht aula
Het voornemen bestaat om ter plaatse van het gebied een crematorium te realiseren. In combinatie daarmee wordt ook de bestaande aula vernieuwd en verruimd. Met het oog op deze ontwikkeling is ook nagedacht over verdere aanpassingen op het terrein nodig zijn, bijvoorbeeld aan de entree of op het gebied van parkeren.
Inrichting
Voor de locatie van het crematoriumgebouw zijn op het terrein twee locaties afgewogen. Beide bevinden zich in de voorste strook van het terrein, waar zich ook de bestaande bebouwing en het parkeerterrein bevinden. In figuur 2.4 zijn deze twee locaties aangeduid met A en B.
Figuur 2.4 Locatiekeuze (Bron: LIJNN)
Locatie B biedt meer ruimte en minder bestaande inrichtingselementen om rekening te houden. Tegelijkertijd ligt deze locatie dichter bij het woongebied Heer Oudelands Ambacht en verder vanaf de aula. Locatie A ligt juist dichter bij de aula en verder vanaf het woongebied, maar kent weer meer bestaande inrichtingselementen waar bij het ontwerpen rekening mee gehouden moet worden.
Vanuit functioneel oogpunt (afstand tot woongebied en relatie met aula) heeft locatie A de voorkeur gekregen en is gewerkt aan een ontwerp dat én voldoende ruimte biedt én goed in de bestaande inrichting past.
Ontwerp
Het ontwerp is een gezamenlijk ontwerp voor de vernieuwing en uitbreiding van de bestaande aula en de realisatie van het crematoriumgebouw. Hierbij is de bestaande inrichtingsstructuur, bestaande uit de laan, de begeleidende lijnbeplanting, de keerlus, de situering van de aula en de verhoogde ligging daarvan als uitgangspunt genomen. Een impressie van de nieuwe situatie is opgenomen in figuur 2.5 en 2.6.
Figuur 2.5 Impressie nieuwe situatie in vogelvlucht (Bron: LIJNN)
Figuur 2.6 Impressie nieuwe situatie bekeken vanaf de entree behorend bij de aula (Bron: LIJNN)
Het crematoriumgebouw is tegenover de aula gepositioneerd met vergelijkbare uitstraling, gebaseerd op een rechthoekige vorm, gebruik van natuurlijke materialen en het toepassen van een getrapt maaiveld. Daarnaast wordt de bestaande keerlus voor een deel voorzien van afwijkende bestrating, waarmee een logische en duidelijke loopverbinding ontstaat tussen beide gebouwen.
De bestaande bomen blijven zoveel mogelijk behouden en de groene uitstraling wordt verder versterkt door het toepassen van beplanting tussen de treden van de trappen van beide gebouwen.
In figuur 2.7 zijn van beide gebouwen gevelaanzichten opgenomen. Van beide gebouwen is de voorzijde weergegeven - die ten opzichte van elkaar tegenover elkaar zijn gesitueerd - en de zijgevel waar bij het betreden van het terrein als eerste zicht op is.
Figuur 2.7 Gevelaanzichten crematorium (boven) en aula (onder) (Bron: LIJNN)
Het crematoriumgebouw krijgt een maatvoering van circa 14 m x 20 m. Rekening houdend met de gevels die op onderdelen verspringt (zie fig 2.9) bedraagt het maximaal bebouwde oppervlakte maximaal 250 m2.
De aula wordt uitgebreid met circa 50m2 en krijgt daarmee een oppervlakte van circa 370 m2.
Bedrijfsvoering
Met het nieuwe crematoriumgebouw en de vernieuwing van de bestaande aula kan een bredere dienstverlening worden aangeboden. In figuur 2.8 en 2.9 zijn de inrichtingstekeningen van beide gebouwen opgenomen.
Figuur 2.8 Gebouwstructuur aula
Figuur 2.9 Gebouwstructuur crematorium
De aula bestaat uit één ruimte voor plechtigheden en daarnaast een ontvangst- en condoleance ruimte. De overige ruimten zijn aangewezen voor technische of ondersteunende functies.
Het crematoriumgebouw kent een kleinere opzet voor bezoek en in verhouding een groter gedeelte voor technische en ondersteunende ruimtes. De ruimte voor ontvangst biedt ruimte aan 16 personen. Deze ruimte zal functioneren voor technische crematies waarbij geen of zeer beperkt bezoek aanwezig is en geen uitgebreide plechtigheid plaatsvindt.
Het merendeel van de crematies, die wel met plechtigheid en met grotere aantallen bezoek plaatsvinden, zal om die reden gebruik maken van de aula voor de ontvangst en de plechtigheid.
Daarnaast voorziet het gebouw in 2 zogenoemde 24-uurs-kamers, waar overledenen opgebaard kunnen liggen en waar op kleine schaal familie bij de overledene kan komen.
Gezien bovenstaande omschrijving is er geen sprake van twee zelfstandig functionerende gebouwen, maar van een duidelijke functionele relatie tussen beide, waarbij het crematoriumgebouw in grote mate afhankelijk is van de aula. Het feit dat bij het merendeel van de crematies gebruik gemaakt wordt van de aula, is daarmee ook van invloed op de uitbreiding van het aantal plechtigheden dat zal plaatsvinden.
In de bestaande situatie zijn er gemiddeld tussen de 60 en 90 plechtigheden en condoleances per jaar in de aula. Bij deze bijeenkomsten zijn per keer gemiddeld 75 bezoekers en 3 personeelsleden aanwezig. Plechtigheden en condoleances duren gemiddeld respectievelijk 1 en 2 uur. Een overzicht van het aantal plechtigheden en bezoekers in de toekomstige situatie is in onderstaand overzicht opgenomen. Dit zijn tevens de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij diverse onderzoeken in Hoofdstuk 4 om de effecten op de omgeving in beeld te brengen.
Beoogde situatie | ||||
Gemiddeld aantal plechtigheden per jaar | 700 2,2 per dag |
|||
Aantal in de nacht (18.30-8.00) | 4 x per week avond, rest dag | |||
Gemiddeld aantal technische crematies per jaar | 100, waarvan 25 met familie gem. aant. personen bij technische crematie met familie: 10 gem. aant. personen bij technische crematie zonder familie: 0 |
|||
Duur technische crematie | 70 minuten | |||
Aantal technische crematies in de nacht (18.30-8.00) per jaar | 25 | |||
Gemiddeld aantal bezoekers per plechtigheid | 75 | |||
Duur plechtigheid | 2 uur | |||
Gemiddeld aantal personeelsleden (dag- en nacht) per plechtigheid | 3 | |||
Gemiddeld aantal bezoekers per nacht tbv 24-uurskamers (locatie, crematorium) | 3 |
Tabel 2.1 Cijfermatig overzicht bedrijfsvoering in bestaande en nieuwe situatie
Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. In dit hoofdstuk wordt het voornemen kort getoetst aan het relevante beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk niveau.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert omvat de ruimtelijke hoofddoelen van het Rijk. Hierin staat centraal om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Deze doelstellingen en de visie hoe dit te bewerkstelligen, zijn van een dusdanig schaalniveau dat hier geen directe consequenties uit volgen voor dit bestemmingsplan. Meer relevant is het Barro, waarin het Rijk regels heeft vastgelegd die direct doorwerken voor lagere overheden zoals in dit geval de gemeente. Deze regels hebben betrekking op structuren en objecten van nationaal belang, waar lagere overheden rekening mee moeten houden bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Thema's die onder andere in het Barro aan de orde komen zijn zones voor verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.
Gezien de strekking van het plan (ontwikkeling binnen het bestaande terrein) en de ligging (geen relevante belangen en beschermingszones in de omgeving) volgen er uit het Barro geen specifieke bepalingen die voor dit bestemmingsplan relevant zijn.
Besluit ruimtelijke ordening en de ladder voor duurzame verstedelijking (Artikel 3.1.6 lid 2)
De ladder schrijft voor dat de toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling. Mocht de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied zijn voorzien dan moet ook gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Ook speelt de huidige bestemming een rol in de beoordeling.
De locatie heeft de bestemming maatschappelijk en de functieaanduiding begraafplaats. Hier zijn naast educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen en tevens een begraafplaats mogelijk.
Met het toevoegen van een crematorium wordt de functie beperkt verbreed, zodat naast begraven ook cremeren mogelijk wordt. Er wordt minder dan 500 m2 aan bebouwing op het terrein toegevoegd. In lijn met de overzichtsuitspraak van de Raad van State van 28 juni 2017, geldt voor stedelijke ontwikkelingen in de vorm van een gebouw met een bruto-vloeroppervlak kleiner dan 500m2 dat deze in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling aangemerkt moeten worden.
Daar weegt in dit geval bij mee dat het, gezien de inrichting van het plan, niet mogelijk is om twee uitvaartdiensten tegelijk te houden. Voor de crematies wordt immers gebruik gemaakt van dezelfde aula die ook voor de begrafenissen wordt gebruikt. De aard en omvang en de invloed op de omgeving zijn gelet op het bovenstaande niet dusdanig dat sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Toch moeten nut en noodzaak van de ontwikkeling worden aangetoond in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Die bestaat in dit geval uit de toenemende vraag naar cremeren boven begraven.
Sinds 2003 kiezen meer mensen voor een crematie dan voor een begrafenis. In 2017 werd gemiddeld in Nederland 64 procent van de overledenen gecremeerd en dit percentage ligt in het derde kwartaal van 2018 op 65%. De Landelijke Vereniging van Crematoria LVC verwacht dat het percentage ook de komende jaren met 1% per jaar toeneemt.
Grafiek 2.1 Ontwikkeling begraven en cremeren (bron LVC)
Er zijn geen officiële ramingen beschikbaar over hoe het crematiepercentage zich zal ontwikkelen. Wel is duidelijk dat de belangstelling voor cremeren al jaren groeit. Waar het plafond ligt is onduidelijk. Als de landelijke trend zich doorzet, ligt het aandeel in Nederland in 2030 boven de 75%.
Het aantal overledenen stijgt volgens het CBS van circa 15.000 in 2017 naar circa 205.000 in 2055. Dit zorgt voor voldoende vraag naar diensten van uitvaartondernemingen, waarbij een uitvaartcentrum niet alleen in de behoefte aan begraven voorziet maar ook in de almaar groeiende behoefte aan cremeren.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling, die op grond van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling aangemerkt moet worden, aansluit bij de maatschappelijke ontwikkeling dat er een groeiende behoefte aan cremeren boven begraven ontstaat. Met het plan wordt hier op ingespeeld door met de ontwikkeling van een crematorium beide type uitvaarten uit te kunnen voeren.
Op basis van het voorgaande, en onder verwijzing naar de Uitvaartprognose 2017 zoals opgesteld door het Onderzoekscentrum van de Drechtsteden (Bijlage 1 bij deze toelichting), kan worden geconcludeerd dat er in Zwijndrecht en omgeving ruimte is voor een tweede crematorium waarin dit plan voorzien. Daarmee zal worden voorzien in de groeiende wens en behoefte aan een nieuwe crematievoorziening, temeer gezien het feit dat het crematiepercentage in de toekomst naar verwachting zal toenemen alsook vanwege toenemende vergrijzing.
Omgevingsvisie Zuid Holland (geconsolideerde versie april 2019)
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Omgevingsvisie, vastgesteld op 22 januari 2019, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de visie is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen,
het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. In de Omgevingsvisie zijn voor ruimte en mobiliteit vier speerpunten benoemd:
Toetsing
Het plangebied ligt in de Omgevingsvisie binnen de begrenzing van het 'bestaand stads- en dorpsgebied' waar stedelijke ontwikkelingen binnen plaats moeten vinden. Omdat de ontwikkeling bovendien plaatsvindt binnen de grenzen van de bestaande begraafplaats, sluit het aan bij de speerpunten 'benutten en opwaarderen van wat er is', 'vergroten van de agglomeratiekracht' en 'verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit'. Daarmee past het binnen de uitgangspunten van de visie.
Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerde versie april 2019)
De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
Toetsing
De ontwikkeling is in paragraaf 3.2 getoetst aan de ladder en ligt binnen bestaand stadsgebied.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Toetsing
Voor de kwalitatieve toetsing geldt dat het de ontwikkeling betreft van een crematorium op de bestaande begraafplaats en de uitbreiding van de bestaande aula. Deze ontwikkeling wordt gezien als 'inpassen'. Doordat het bestaande terrein een stevige en duidelijke afscherming heeft naar buiten toe en de ontwikkeling daarbinnen plaatsvindt, is er geen sprake van een landschappelijke of kwalitatieve impact op de omgeving. Er is daarom geen noodzaak, vanuit de omgeving gezien, om met inpassingsmaatregelen de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. Uiteraard wordt er op het terrein zelf wel zorg gedragen voor een logische en kwalitatieve inrichting. Het plan sluit hiermee aan bij het provinciaal, ruimtelijk beleidskader.
Structuurvisie Zwijndrecht - De Ondernemende Tuinstad
In haar structuurvisie benoemt de gemeente Zwijndrecht 8 ambities, te weten:
Daarbij is een leidraad opgenomen die de beleidslijn van de gemeente in essentie beschrijft. Deze leidraad spreekt uit dat de gemeente Zwijndrecht een actieve, groene en optimaal bereikbare gemeente wil zijn onder het motto 'ondernemende tuinstad'. In de structuurvisie gaat Zwijndrecht voor een ontwikkelingsrichting die de sterke kanten vergroot, met aandacht voor het maritieme cluster en de bedrijventerreinen, gecombineerd met aandacht voor groen wonen en een verdere tuinstedelijke ontwikkeling.
In het centrum is er ruimte voor verdichting op strategische plekken, terwijl in de woonwijken verdere ontspanning wordt gezocht. Op het gebied van groen is het streven om dit binnenstedelijk te versterken en om dit buitenstedelijk verder te activeren zodat het een (nog) grotere recreatieve waarde kan vormen voor de bewoners van de Zwijndrechtse Waard.
Aangezien de beoogde ontwikkeling volledig plaatsvindt op het bestaande terrein en bovendien aansluit bij de bestaande functie, is de enige relevante voorwaarde die uit de structuurvisie volgt dat er op een goede wijze met groen en inpassing omgegaan moet worden. Uit hoofdstuk 2 is gebleken dat de bestaande groenstructuur behouden blijft en met het ontwerp verder rekening is gehouden met een goede landschappelijke inpassing. Het plan sluit daarom aan bij het gemeentelijk beleid.
Gemeentelijk verkeer- en vervoersplan 2016-2030
Het GVVP 2016 – 2030 heeft tot doel, het realiseren van een gemeentebreed evenwicht tussen
bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid. Bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid zijn thema’s
die ook bij hogere overheden prominent op de agenda staat. Dit is terug te vinden in het regionale-,
provinciale en rijksbeleid op het gebied van verkeer en vervoer. Het GVVP kent een uitsplitsing naar 8 doelstellingen:
Zoals verder in deze onderbouwing zal blijken uit de paragraaf over verkeer en parkeren, heeft de beoogde ontwikkeling een zeer beperkte verkeersaantrekkende werking en wordt er voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Bovendien vindt de ontwikkeling op een bestaand terrein plaats en zijn er om die reden geen infrastructurele ingrepen nodig. Er is daarom geen aanleiding om verdere ingrepen op het gebied van verkeer en vervoer bij dit plan toe te passen. Het plan vormt geen belemmering voor het verder uitvoering geven aan het GVVP.
Welstandsnota
De Welstandsnota bestaat uit gebiedsgerichte, objectgerichte en algemene welstandscriteria. De Welstandsnota kent geen specifieke criteria voor begraafplaatsen. Gezien de overwegend groene uitstraling van het complex als geheel naar buiten toe, kan wel een relatie worden gelegd met de criteria die voor parken gelden. Hiervoor kent de Welstandsnota wel een eigen categorie onder de noemer 'parken en sportcomplexen'.
Bij parken hecht de Welstandsnota veel waarde aan de relatie tussen gebouw en het landschap, waarbij het landschap zoveel mogelijk ontzien en onbebouwd blijft. Daarbij worden de volgende criteria gegeven:
In onderdeel 8.10 van de Welstandsnota zijn de gebiedsgerichte criteria voor het gebied HOA Develpark vastgelegd. Daarbinnen is een specifiek hoofdstuk opgenomen voor de aula van de begraafplaats (gebied 27). In dit hoofdstuk wordt de karakteristiek van de bestaande aula als volgt omschreven:
Eénlaags, verhoogd geplaatst volume met bijzonder dakvorm. Het rechthoekige dak is getordeerd en ligt als een vlak op een bakstenen volume, ondersteund door gelamineerd houten liggers. Er onder is een
rood bakstenen volume geplaatst, dat op de enkele plekken met een raamstrook aansluit op het dak. De zaal, het hart van het gebouw, wordt aan drie zijden omgeven door ondersteunende ruimten. De ondersteunde ruimten liggen iets terug ten opzichte van de voorkant van de dakrand en de zaal ligt sterk terug van de voorkant van de dakrand. Hierdoor worden de toegangen tot de zaal benadrukt. De
dakbedekking is een groene kunststof folie, refererend aan koper.
Het plafond is van onbehandeld western red cedar, de vloer is belegd met een antracietkeurige Portugese lei en de toegangsdeuren zijn bekleed met koper.
Voor ingrepen wordt het volgende criterium genoemd:
In de planbeschrijving in hoofdstuk 2 is omschreven hoe het ontwerp rekening houdt met het oorspronkelijke ontwerp van de aula, hoe het crematorium daarop is afgestemd en hoe rekening wordt gehouden met de inrichting van het terrein als geheel. Bij de voorbereiding van het plan heeft afstemming plaatsgevonden met de welstandscommissie. Op basis hiervan is inmiddels een positief welstandsadvies verkregen.
Ter plaatse van plangebied gelegen aan de Munikkensteeg in Zwijndrecht wordt een crematorium gerealiseerd en wordt de reeds bestaande aula uitgebreid. Deze ontwikkeling zal leiden tot veranderingen op het gebied van verkeer en parkeren. In deze paragraaf wordt ingegaan op de verkeerskundige gevolgen van deze ontwikkeling.
Verkeersstructuur
Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied is gelegen aan de Munnikensteeg (parallel), een gebiedsontsluitingsweg met een maximum toegestane snelheid van 50 km/u. Ontsluiting vindt plaats via het zuiden, via de rotonde is de Munnikensteeg (wijkontsluitingsweg) en hiermee de A16 te bereiken.
Openbaar vervoer
Het plangebied is eveneens te bereiken met het openbaar vervoer. De dichtstbijzijnde bushalte is gelegen aan de Munnikensteeg, binnen loopafstand (circa 320 meter). Aan de halte Zwijndrecht, Munnikensteeg halteren meerdere bussen van en naar Barendrecht en het treinstation Zwijndrecht met een frequentie van 1 per uur.
Langzaam verkeer
Op de omliggende wegen rond het plangebied deelt het fietsverkeer de rijbaan met het gemotoriseerd verkeer. De omliggende wegen van het plangebied zijn daarnaast voorzien van trottoirs voor voetgangers.
Parkeren
De parkeerbehoefte is bepaald aan de hand van het voorgenomen programma en wordt voorzien op het parkeerterrein binnen het plangebied. Het parkeerterrein wordt op de Munnikensteeg ontsloten. De parkeernormen van de gemeente Zwijndrecht zijn gebaseerd op de gemiddelde parkeerkencijfers van het CROW (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317). De kencijfers van het CROW voor een begraafplaats en crematorium zijn gegeven per plechtigheid.
De parkeerbehoefte voor een crematorium bedraagt per plechtigheid 31 parkeerplaatsen en voor een begraafplaats 32 parkeerplaatsen per plechtigheid op basis van de CROW kencijfers. In de huidige situatie vinden deze plechtigheden ook plaats. De beoogde ontwikkeling omvat maximaal 1 plechtigheid tegelijk en brengt derhalve geen extra parkeerbehoefte met zich mee.
Het parkeeraanbod op het parkeerterrein van het uitvaartcentrum bedraagt 42 parkeerplaatsen. In de huidige situatie wordt hiermee ruim voldaan aan de parkeerbehoefte en wordt dit acceptabel bevonden. In de toekomstige situatie zal derhalve voldoende ruimte zijn voor de parkeerbehoefte en ook voor de overloop tussen twee plechtigheden.
Verkeersgeneratie en afwikkeling
Conform de kencijfers uit CROW-publicatie 317 (2012) is de verkeersgeneratie voor een begraafplaats gemiddeld 44,4 mvt per plechtigheid (voor een crematorium 41,7 mvt per plechtigheid).
In de huidige situatie vinden gemiddeld tussen de 0,2 en 0,3 plechtigheid per dag plaats. Dit zal naar verwachting toenemen tot gemiddeld 2,2 plechtigheid per dag. De verkeersgeneratie wordt berekend voor de toekomstige situatie voor 2,2 plechtigheid per dag. In de huidige situatie komt dat neer op 14 mvt/etmaal (weekdag). In de toekomstige situatie is dat 98 mvt/etmaal (weekdag). De toename van 84 motorvoertuigen per etmaal zal opgaan in de dagelijkse fluctuaties van het verkeer.
Conclusie
Door de ontwikkeling op het plangebied neemt de verkeersintensiteit op de ontsluitingswegen beperkt toe, er zullen geen problemen op het gebied van de verkeersafwikkeling ontstaan. De toekomstige parkeerbehoefte wordt opgevangen op het binnen het plangebied. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de planologisch regeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling betreft een milieuhinderlijke functie. Conform de VNG-publicatie wordt een crematorium ingeschaald als milieucategorie 3.2 met een bijbehorende richtafstand van 100 meter ten opzichte van woningen in een rustige woonwijk. Het maatgevende milieuaspect betreft geur.
In de omgeving worden ook bedrijfsactiviteiten uitgeoefend. Dit betreffen o.a. het rangeerterrein Kijfhoek en de bedrijvigheid op bedrijventerrein Molenvliet. Hierdoor valt te overwegen om de omgeving aan te merken 'gemengd gebied'. In dat geval kan de richtafstand van 100 meter met één trede verminderd worden, wat zou resulteren in 50 meter.
Vanuit de woonwijk Heer Oudelands Ambacht gezien is het crematorium echter de meest nabij gelegen milieuhinderlijke functie. De andere genoemde verstoringsbronnen liggen op ruimere afstand. Om tot een zorgvuldige beoordeling te komen van het effect op de woonwijk, is daarom het gebiedstype 'rustige woonwijk' als uitgangspunt te nemen. De richtafstand bedraagt in dat geval 100 meter.
De afstand tussen de grens van de begraafplaats en de eerste rij aan woonbebouwing aan de zuidzijde, bedraagt op het kortste punt 123 meter en voldoet daarmee aan de richtafstand van 100 meter.
Op de strook met bedrijfspercelen langs de Molenvliet, aan de noordzijde van het plangebied, zijn ook enkele bedrijfswoningen toegestaan die als milieugevoelig moeten worden aangemerkt. Voor deze bedrijfswoningen wordt het gebiedstype 'gemengd gebied' gehanteerd, gezien hun liggen in een strook bedrijfspercelen en tegen rangeerterrein Kijfhoek aan. De meest nabij gelegen bedrijfswoning in deze strook ligt op een afstand van meer dan 150 meter vanaf de grens van de begraafplaats. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand van 50 meter.
Activiteitenbesluit
De afstanden genoemd in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering' zijn richtafstanden en geen harde afstandseisen. Aanvaarde normen voor emissies liggen hieraan ten grondslag. Eisen voor emissies naar de lucht liggen vast in voorschriften in het Activiteitenbesluit milieubeheer en de bijbehorende Ministeriele regeling. Het vestigen van een crematorium valt wat betreft milieueisen onder het Activiteitenbesluit milieubeheer. Deze regeling valt onder de Wet milieubeheer. In het Activiteitenbesluit zijn een groot aantal milieueisen opgenomen, waaronder luchtvoorschriften voor crematoria. Het gaat meer specifiek om verplicht voorgeschreven grenswaarden die gelden wanneer tijdens een installatieproces bepaalde stoffen kunnen voorkomen, ook wel emissiegrenswaarden genoemd. Het crematorium in Zwijndrecht zal voor al haar activiteiten op elk moment moeten voldoen aan deze voorschriften.Dit betekent concreet het volgende. Metalen en kunststoffen zullen worden verwijderd voorafgaand aan de invoer van een kist in een crematie installatie. Bij het starten van het verbrandingsproces in een dergelijke installatie, kunnen o.a. stikstofdioxiden (NOx) vrijkomen. Het gebruik van technieken voor een crematie installatie zoals Low-NOx branders, naverbranders en filters zijn volgens het Activiteitenbesluit in dit verband verplicht gesteld. Deze technieken voorkomen en reduceren emissies die kunnen vrijkomen tijdens het crematieproces en borgen daarmee dat steeds sprake is van een aanvaardbaar milieuniveau. Het uitgangspunt dat ook voor het crematorium in Zwijndrecht geldt is verder dat dit initiatief met het nemen van de erkende maatregelen uit de Activiteitenregeling milieubeheer, voldoet aan de emissiegrenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Omdat een crematie installatie een stookinstallatie is, moet ook steeds voldaan worden aan de eisen die gelden voor de keuring en het onderhoud van een crematie installatie. Uit de systematiek van het Activiteitenbesluit volgt dat naleving van de daarin opgenomen milieueisen, betekent dat de milieugevolgen van het crematorium worden voorkomen of tot een aanvaardbaar niveau worden beperkt. De toezichthouder van het bevoegd gezag controleert op de naleving van deze voorschriften door initiatiefnemer. Gelet hierop zullen de activiteiten van initiatiefnemer waaronder de uitstoot tijdens het crematieproces niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging in de omgeving en is het effect op de luchtkwaliteit, als daar al sprake van is, als verwaarloosbaar te beschouwen.
Besluit op de lijkbezorging
De richtlijn van het Besluit op de lijkbezorging staat niet toe dat geur geëmitteerd wordt. Cremeren vereist een optimale verbrandingstechniek: het is gewenst om het verbrandingsproces zo te laten plaatsvinden dat zintuiglijk buiten de verbrandingsruimtes niets waarneembaar is. Dat betekent dat geen zichtbare rook uit de schoorsteen mag komen en er geen geur verspreid mag worden. Door het uitvoeren van proeven is gebleken dat het mogelijk is om een crematieproces nagenoeg reukloos en geurloos te laten verlopen. Basis hiervoor ligt in optimale verbrandingscondities zowel in de oven als in de naverbrandingstechniek. Ten aanzien van het voorkomen van rook- en geuroverlast is in het Besluit op de lijkbezorging genoemd waaraan het aangebodene (de kist) dient te voldoen. De houder van een crematorium dient ook daarop toe te zien. Ten aanzien van stoffen die geëmitteerd worden bij het verbrandingsproces dient in de bedrijfsvoering dan ook aan voorwaarden te worden voldaan. Die voorwaarden staan, zoals eerder genoemd, beschreven in het Activiteitenbesluit en de ministeriele regeling.
Dat wordt voldaan aan de eisen die het Activiteitenbesluit en het Besluit op de Lijkbezorging stellen blijkt ook uit de onderzoeksresultaten van het onderzoek luchtkwaliteit zoals toegevoegd in bijlage Bijlage 2. Alle nieuwe crematieovens die worden of thans zijn geïnstalleerd voldoen aan de bovengenoemde uitgangspunten, zo ook de nieuwe crematieoven voor de locatie aan de Munnikensteeg in Zwijndrecht.
Conclusie
Gelet op de richtafstanden uit de VNG-brochure, de richtlijnen zoals gesteld in het Besluit op de lijkbezorging, de emissie-eisen als genoemd in het Activiteitenbesluit en kan geconcludeerd worden dat bij de ontwikkeling sprake is en blijft van een goed woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.
Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Rangeerterrein Kijfhoek
Overeenkomstig de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) waarin relevante risicobronnen getoond worden, bevindt het beoogde crematorium zich binnen de PR10-6 contour van het rangeerterrein Kijfhoek (figuur 4.1). Zoals aangegeven door de Omgevingsdienst is vanwege het beperkt aantal aanwezige personen ter plaatse van het crematorium en kortstondig verblijf is sprake van een beperkt kwetsbaar object. De aula, inclusief beoogde uitbreiding bevindt zich niet in de PR10-6 contour. Binnen de PR10-6 zijn beperkt kwetsbare objecten zonder motivering niet toegestaan. In bijlage 3 is deze motivering toegevoegd.
Zowel de aula als het crematorium bevinden zich in het invloedsgebied van het groepsrisico van het rangeerterrein. Voor het opstellen van de groepsrisicoberekeningen is gebruik gemaakt van de bestaande QRA van het Rangeerterrein Kijfhoek. Deze QRA is in het verleden opgesteld voor de huidige milieuvergunning van het rangeerterrein. Deze QRA is aangepast met de toevoeging van het rouwcentrum en het crematorium. De berekening is uitgevoerd in Safeti-Nl, versie 6.54. Als basis voor de berekening is het risicomodel gebruikt bij de actuele revisievergunning van Kijfhoek met inbegrip van alle ruimtelijke plannen die volgens het bovengenoemde beheerplan zijn vastgesteld. In het bestaande risicomodel waren op de terreinlocatie van het crematorium geen populatieaantallen ingevoerd.
De resultaten en werkwijze zijn weergegeven in de memo over het groepsrisico van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid zoals opgenomen in bijlage 4 van de toelichting. Het groepsrisico na het invoeren van de nieuwe aanwezigheidsgegevens van het crematorium (en verwijdering bestaande) bedraagt 0,89 x de oriëntatiewaarde. Het plangebied ligt niet binnen een risicocontour van nog een andere risicovolle inrichting.
Figuur 4.1 Ligging plangebied (groene en paarse cirkel) t.o.v. risicobronnen in de omgeving
Transport van gevaarlijke stoffen
Spoor
Over het nabijgelegen spoor ten noorden van de ontwikkeling worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het plangebied bevindt zich echter niet in de PR10-6 contour van het spoor.
Wel bevindt zowel de aula als het crematorium zich binnen het invloedsgebied van het groepsrisico van het spoor. Beide gebouwen bevinden zich evenwel op meer dan 200 meter afstand van het spoor, waardoor de beoogde ontwikkeling niet van relevante invloed is op de hoogte van het groepsrisico. Wel is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
Weg
Op ongeveer 1,16 km ten oosten van het plangebied worden gevaarlijke stoffen vervoerd over de A16 (Knp. Ridderkerk Zuid - afrit 22 (Zwijndrecht)). De PR 10-6 contour van de weg (26 meter) en het invloedsgebied van het groepsrisico (880 meter) bereiken niet het plangebied.
Buisleidingen
Ten noorden van het plangebied bevinden zich twee buisleidingen:
De dichtstbijzijnde leiding betreft de waterstofleiding op circa 38 meter afstand. De PR10-6 contour bedraagt 25 meter en bereikt het plangebied niet (zie figuur 4.1). Voorts heeft de hogedruk aardgasleiding geen PR10-6 contour.
Het invloedsgebied van de waterstofleiding bedraagt 66 meter en ligt deels over het crematorium. Eerder is door AVIV onderzoek uitgevoerd naar deze leiding ('Externe veiligheid waterstofleiding gemeente Zwijndrecht', dd. 27 april 2011, AVIV) waaruit blijkt dat het groepsrisico op de maatgevende kilometer een factor 1.400 kleiner is dan de oriëntatiewaarde. Het toevoegen van 25 personen in de dagperiode en 11 in de nachtperiode zal geen significante invloed hebben op de hoogte van het groepsrisico. De buisleiding met waterstof, vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.
Verder is uitsluitend het crematorium gelegen in het invloedsgebied van de hogedruk aardgasleiding (zie figuur 4.2). Vanwege de ligging in het invloedsgebied is een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd (zie Bijlage 3). Daaruit blijkt dat het groepsrisico lager is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde en dat het groepsrisico in de toekomstige situatie niet toeneemt. Volstaan kan worden met een beknopte verantwoording van het groepsrisico.
Figuur 4.2 Ligging invloedsgebied hogedruk aardgasleiding
Verantwoording van het groepsrisico
De keuze voor deze locatie voor het crematorium op het terrein is in hoofdstuk 2 reeds toegelicht.
Dit heeft te maken met het feit dat hiermee de grootste afstand tussen het crematoriumgebouw en het woongebied wordt aangehouden.Daarnaast is op deze manier ook op eenvoudige wijze een functionele relatie te leggen tussen beide gebouwen. Deze verantwoording is opgesteld conform artikel 13 uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en is gebaseerd op het advies van de veiligheidsregio zoals toegevoegd in bijlage 5.
Aangezien dat het rangeerterrein de grootste bijdrage levert, kan worden volstaan met de verantwoording zoals opgesteld voor het bestemmingsplan en/of de Wabo-vergunning van deze inrichting. Voor het rangeerterrein zijn een BLEVE en toxische wolk de bepalende scenario's. In de verantwoording is ingegaan op de zelfredzaamheid, beheersbaarheid en het resteffect.
Zelfredzaamheid
Binnen het invloedsgebied bevindt zich in het plangebied een beperkt kwetsbare object. De ontwikkeling voorziet in een functie waar zelfredzame personen aanwezig zijn.
Zelfredzaamheid bij een BLEVE:
In het advies van de veiligheidsregio zijn de effecten weergegeven van een BLEVE van een volle LPG-wagon. In de zone vanaf 140 meter bij een zullen naast doden, ook gewonden vallen. Deze zone is het potentiële werkterrein van de hulpdiensten. In deze zone zorgen maatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid voor een daling van het aantal slachtoffers. De meest effectieve maatregel in het kader van zelfredzaamheid is vluchten uit het onveilige gebied. Echter, het tijdsverloop vanaf het ontstaan tot het plaatsvinden van een BLEVE is relatief kort. Vluchten is daarom voor de verminderd zelfredzame personen geen realistische mogelijkheid. Binnen de 140 meter-zone zijn geen bestemmingen met (zeer) verminderd zelfredzame personen.
Zelfredzaamheid bij een toxische wolk
Bij het scenario vrijkomen van een toxische stof is het van belang dat de aanwezigen in het effectgebied binnen blijven en dat ramen, deuren en ventilatieopeningen worden gesloten. Het is daarom ten aanzien van de zelfredzaamheid belangrijk dat de omgeving tijdig door sirenes wordt gealarmeerd (en de daarbij horende boodschap via radio, televisie of SMS-alert) en dat ze op de hoogte zijn van de te nemen maatregelen.
Om de effectiviteit van de hierboven genoemde maatregel te garanderen, dient het effectgebied door risicocommunicatie te worden geïnformeerd. De risicocommunicatie dient onder andere in te gaan op de risico's die de inrichting veroorzaakt en wat de personen in het effectgebied zelf kunnen doen om zich in veiligheid te brengen. De gemeente is wettelijk verantwoordelijk voor risicocommunicatie. De regionaal risicocommunicatie adviseur, werkzaam bij de Veiligheidsregio, kan hierbij ondersteunen.
De functie-indeling, de infrastructuur en de bebouwing kan op verschillende manieren op zelfredzaamheid inspelen. Zoals de aanwezigheid van luchtdichte afsluiting in de gebouwen, zodat mensen bij het vrijkomen van een toxische wolk veilig binnen kunnen blijven of een zodanig wegenplan dat er voor de mensen voldoende mogelijkheden zijn om van de risicobron weg kunnen vluchten. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de functie-indeling in het invloedsgebied van de inrichting.
Tabel 4.2 functie-indeling van het invloedsgebied van Kijfhoek
Onderdelen | Functie | Ja/Nee/N.v.t. |
Functie-indeling | Is er bebouwing/zijn er functies aanwezig met personen met een verminderde/lage zelfredzaamheid? Is er hoogbouw aanwezig? |
Ja Ja |
Infrastructuur | Zijn er voldoende vluchtwegen die van de risicobron aflopen? Is de capaciteit van de vluchtwegen voldoende? |
Ja Ja |
Bebouwing | Is het toepassen van een centraal afsluitbaar ventilatiesysteem i.v.m. een toxische wolk mogelijk? | Gedeeltelijk |
WAS-systeem | Is de dekking van het WAS-systeem (Waarschuwings- en alarmeringssysteem voldoende? | Ja |
Beheersbaarheid
Beheersbaarheid richt zich op de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen.
Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard.
Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid de richtlijnen zoals beschreven in de “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid” (Brandweer Nederland, 2012).
In overleg met het lokale brandweerploeg zijn de volgende aspecten naar voren gekomen:
Uit de handleiding volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar dient te zijn door de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten een incident bereikbaar is. De lokale brandweer geeft aan dat de bereikbaarheid goed is; het plangebied is via diverse ontsluitingswegen bereikbaar.
Het plangebied is in voldoende mate voorzien van ondergrondse brandkranen, aangesloten op het drinkwaterleidingnet. Aandachtspunt voor de toekomst is wel dat deze brandkranen ook beschikbaar blijven; dit in relatie tot de ambitie/missie van de waterleidingbedrijven om uitsluitend nog maar drinkwater te leveren en het leveren van bluswater verder terug te dringen (m.a.w. saneren van brandkranen in het plangebied)
Bluswater secundair:
Het plangebied en de omgeving daarvan zijn in voldoende mate voorzien van open water (sloten en vijvers) welke een bijdrage kunnen leveren voor bluswater.
De brandweerzorgnorm is een aanbevolen opkomsttijd die afhankelijk is van het soort object en de risico's voor de aanwezige personen. De opkomsttijd bestaat uit een optelsom van de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd betreft de tijd die men heeft vanaf het alarmeren totdat men gereed is om te vertrekken naar het plaats incident. De uitruktijd voor een beroepskorps ligt lager dan die van een vrijwillig korps, omdat de beroepsmedewerkers zich in de directe nabijheid van de kazerne bevinden. De streefwaarde voor de uitruktijd van een beroepskorps is 1,0 minuut en voor een vrijwillige organisatie ca 3,5 minuten. De aanrijdtijd betreft de zuivere rijtijd. De brandweer kan in de meeste gevallen binnen de zorgnorm in het plangebied aanwezig zijn.
Resteffect
Het resteffect geeft een inschatting van het aantal doden, gewonden en materiële schade bij de representatieve scenario's, ondanks de getroffen maatregelen. Het resteffect van een incident is moeilijk concreet in te schatten. Bij de maatregelen in het kader van de zelfredzaamheid is beschreven dat de kans op dodelijke slachtoffers in het plangebied verminderd kan worden. Over het aantal gewonden kan geen concrete voorspelling gedaan worden. De genoemde maatregelen zullen zorgen voor een daling van het aantal gewonden en schade in het plangebied. De mate van daling is afhankelijk van meerdere factoren (bijvoorbeeld de vorm van gebouwen, de vullingsgraad van de tank, de hoeveelheid vrijgekomen gevaarlijke stoffen, de plaats van het incident, weersinvloeden, e.d.) Bij een ernstig incident op het spoor, de weg en met de buisleidingen zullen er in het effectgebied mogelijk slachtoffers vallen. Dit aantal is afhankelijk van de aard en hoeveelheid vrijgekomen stoffen, de windrichting en de weersomstandigheden.
Conclusie
Er liggen geen kwetsbare bestemmingen binnen de PR 10-6 contouren en/of veiligheidszones van de genoemde risicobronnen. Het groepsrisico voor spoor-, wegvervoer, het LPG-tankstation, de waterstofleiding en de hogedruk aardgastransportleidingen blijft onder 0,1 maal de oriënterende waarde voor het groepsrisico. Daarnaast blijft het groepsrisico voor het rangeerterrein Kijfhoek is ca. 0,9 maal onder de oriënterende waarde voor het groepsrisico. Op grond van artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een verantwoording van het groepsrisico opgesteld. de bereikbaarheid van het plangebied is goed. Het plangebied is in voldoende mate voorzien van brandkranen en open water. Bij een ernstig incident op het spoor, de weg, bij het LPG-tankstation en met de buisleidingen zullen er in het effectgebied mogelijk slachtoffers vallen. Op basis van de bovenstaande beschrijving en de te nemen maatregelen wordt dit beperkt. Het aspect externe veiligheid vormt hiermee geen belemmering voor het beoogde plan.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 2 weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van een crematorium en uitbreiding van de aula en leidt tot een toename van 84 mvt/etmaal (zie paragraaf 4.1). Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 1 %.
Tabel 4.2 NIBM-tool
Uit de NIMB-tool blijkt dat de verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,08 NO2 en van fijn stof van 0,01 µg/m³. De fijn stof toename blijft onder de 1,2 µg/m³.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Munnikensteeg, direct ten westen van het projectgebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatste van het projectgebied sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
Rapportage emissiemetingen crematie–oven
Naast de uitstoot van verkeer kunnen ook de afgassen van de crematieoven effecten hebben op de luchtkwaliteit. Ten behoeve van de melding in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer is een luchtonderzoek uitgevoerd van een crematieoven (DFW Electric), die ook zal worden geïnstalleerd ten behoeve van de crematieoven door initiatiefnemer. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen sprake is van een overschrijding van de grensmassastroom, zodat er geen concentratie-eis van toepassing is. De rapportage is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Ter plaatse van het projectgebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van het onderzoek is opgenomen in bijlage 7. Uit de rapportage blijkt dat de grond ter plaatse geschikt is bevonden voor de voorgenomen ontwikkeling.
Toetsingskader
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Om mogelijke effecten op het gebied van ecologie te onderzoeken is door IDDS een ecologisch onderzoek uitgevoerd met veldbezoek. De rapportage van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 8.
Soortenbescherming
Bij het veldbezoek is onderzoek gedaan naar beschermde soorten die in het plangebied voorkomen of waar het plangebied geschikt voor is, en de effecten die de beoogde ontwikkeling daar op heeft. Onderstaande tabel is afkomstig uit de onderzoeksrapportage (zie bijlage 8) en somt voor de verschillende soorten de conclusies op.
Tabel 4.3 Overzicht van onderzochte soortgroepen en onderzoeksresultaten in het plangebied
Uit tabel 4.3 volgt dat behalve verschillende vogelsoorten, geen andere beschermde soorten aanwezig zijn of verwacht kunnen worden. Over de betreffende vogelsoorten wordt geconcludeerd dat het gaat om soorten die niet jaarrond beschermd zijn. Dat betekent dat door rekening te houden met broedseizoenen, deze soorten ontzien kunnen worden en overtreding van de natuurwetgeving voorkomen wordt. De maatregelen waar rekening mee gehouden dient te worden, vallen op te maken uit de onderzoeksrapportage.
Gebiedsbescherming
Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van de NNN-gebieden aanwezig. Aangezien de NNN-gebieden geen verdere externe werking kent, is de eventuele ligging van NNN-gebied in de verdere omgeving niet relevant en daarom niet beoordeeld. Natura 2000-gebieden hebben wel een externe werking, zodat deze ook beschermd zijn tegen ontwikkelingen op afstand.
In de omgeving van het plangebied zijn vier Natura 2000-gebieden aanwezig, te weten: Oude Maas op ong. 3,7 km, Oudeland van Strijen op ong. 7 km, Boezems Kinderdijk op ong. 6 km en Biesbosch op ong. 8,7 km afstand. Zoals beschreven in paragraaf 4.2 kunnen bij het starten van het verbrandingsproces o.a. stikstofdioxiden (NOx) vrijkomen. Van de hiervoor genoemde Natura 2000-gebieden bevat alleen de Biesbosch ministens één stikstofgevoelig habitat. Het gebruik van technieken voor een crematie installatie zoals Low-NOx branders, naverbranders en filters zijn volgens het Activiteitenbesluit in dit verband verplicht gesteld. Deze technieken worden door initiatiefnemer toegepast en voorkomen en reduceren emissies die kunnen vrijkomen tijdens het crematieproces. Hiermee wordt o.a. geborgd dat er bij de verbranding slechts beperkt stikstofemissies vrijkomen.
Om uit te sluiten dat door de stikstofemissies negatieve effecten kunnen optreden door een toename van de stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats binnen de Biesbosch is voor de beoogde ontwikkeling een stikstofberekening uitgevoerd op basis van de nieuwe, geactualiseerde versie van AERIUS Calculator, Scenario en Connect (Calculator 2019) zoals die sinds 16 september 2019 online beschikbaar is gesteld. Met de AERIUS Calculator 2019 kan de uitstoot van stikstof en de depositie op stikstofgevoelige habitats gelegen binnen Natura 2000-gebieden worden berekend. De AERIUS Calculator 2019 heeft niet langer de specifieke functionaliteiten van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) vanwege de Afdelingsuitspraken van 29 mei 2019.
De Biesbosch is als gezegd het enige Natura 2000-gebied in de nabijgelegen omgeving waartoe een stikstofgevoelig habitat behoort. De beoogde ontwikkeling in Zwijndrecht is op ong. 8,7 km afstand gelegen van de Biesbosch. Zie daarvoor figuur 4.3
Figuur 4.3 ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebied
Voor de stikstofberekening voor de beoogde ontwikkeling in Zwijndrecht is een rapport van Tauw d.d. 16 september 2019 als uitgangspunt gehanteerd. Dat rapport ziet namelijk op een ook voor de locatie in Zwijndrecht te gebruiken elektrische crematieoven (DFW Electric). Meer specifiek is in het hiervoor genoemde rapport de hoogst gemeten NOx emissie van 170 g/h voor de betreffende elektrische crematieoven aangehouden. Zie daarvoor onderstaande tabel 0.2 en tabel 5.2 uit het emissieonderzoek van Tauw, welk rapport integraal is toegevoegd als bijlage 2.
Royal HaskoningDHV heeft voor initiatiefnemer de gemeten emissie van 170 g/h NOx via de AERIUS Calculator 2019 doorgerekend. Op basis van de uitgangspunten zoals weergegeven in een e-mail van de heer Nomden van 17 september 2019 (zie schermafbeelding hieronder) is de totale jaarvracht 108,4 kg NOx. De uitgevoerde Aerius berekening van de gebruiksfase resulteert in een uitkomst <0,00 mol/ha/jaar. Een PDF-uitdraai van de resultaten van de AERIUS Calculator 2019 zijn toegevoegd als bijlage 9.
Figuur 4.4 Berekening en uitgangspunten stikstof berekening Royal HaskoningDHV
Daarnaast is door Rho adviseurs een berekening van de aanlegfase uitgevoerd. Hierbij is uitgegaan van een overschatting van de inzet van machines. Ook de uitgevoerde Aerius berekening van deze aanlegfase resulteert in een uitkomst <0,00 mol/ha/jaar. Een PDF-uitdraai van de resultaten van de AERIUS Calculator is toegevoegd als bijlage 12.
Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt derhalve dat zowel in de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op omliggende stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling heeft geen effect op beschermde soorten en gebieden. Noch de aanlegfase, noch de gebruiksfase leiden namelijk tot een vergunningsplicht in het kader van de Wet natuurbescherming.
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het gebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016]2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen
(transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1.500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige
voorzieningen:
Toetsing en conclusie
De ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaande terrein van de begraafplaats. Op het terrein zijn geen watergangen of bijbehorende werken aanwezig. Het watersysteem van het waterschap ligt rondom het terrein, zoals blijkt uit onderstaande uitsnede van de watersysteemkaart.
Figuur 4.4 Uitsnede watersysteemkaart waterschap Hollandse Delta
Qua extra verharding is sprake van een toename aan bebouwing en als van toename van terreinverharding. Het gaat om toename aan verharding vanwege het crematoriumgebouw en terreinverharding nabij het crematoriumgebouw, de aula alsmede de toegang tot de parkeerplaatsen. De gezamenlijke oppervlakte hiervan bedraagt circa 734 m2 zoals door middel van paarse arcering inzichtelijk is gemaakt op figuur 4.5 hieronder.
Figuur 4.5 Toename aan verharding door crematoriumgebouw en terreinverharding nabij het crematoriumgebouw, de aula alsmede de parkeerplaatsen
Gelet op de Keur van het Waterschap Hollandse Delta en het waterschapsbeleid bestaat er vanwege de verhardingstoename van meer dan 500 m2 een noodzaak tot de aanleg van watercompensatie voor het plan. Volledige compensatie van de totale verhardingstoename vindt op grond van het waterschapsbeleid plaats door 10% van het totaal aan m2 verhardingstoename te compenseren. Dit komt voor dit plan neer op 73,4 m2 compensatie.
Ter plaatse van de gronden bestemd als 'Groen' kan de benodigde watercompensatie plaatsvinden door het aanleggen van een nieuwe watergang. Gronden met de groenbestemming kunnen namelijk worden benut ten behoeve van water, voorzieningen voor de waterhuishouding en bergbezinkbassins.
Verder kan ter plaatse van de gronden met een maatschappelijke bestemming waterdoorlatend bestrating worden toegepast als watercompensatie. Waterdoorlatende bestrating wordt in de berekening voor compensatie door het Waterschap Hollandse Delta voor 50% meegerekend. Dit betekent dat voor dit plan waterdoorlatende bestrating (naar boven afgerond) van in totaal 147 m2 moet worden aangelegd. Daarvoor is binnen dit plan voldoende ruimte voldoende beschikbaar, bijvoorbeeld ter plaatse van de nieuw aan te leggen verharding rondom en naar het nieuwe crematorium die een oppervlak heeft van circa 229 m2.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het plan. Voor de versnelde afvoer vanwege de verhardingstoename zal voor de te verrichten watercompensatie een vergunning onder de Keur bij het Waterschap Hollandse Delta worden aangevraagd.
Toetsingskader
Het toetsingskader voor archeologie bestaat uit de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Zwijndrecht. Hiermee is voor het gemeentelijk grondgebied, op basis van historische gegevens, in beeld gebracht waar welke verwachtingen gelden op archeologisch vlak.
Op basis van de beleidsadvieskaart geldt er per zone een onderzoeksplicht voor bodemingrepen. Afhankelijk van de verwachting die in een zone geldt, zijn bodemingrepen tot een bepaalde oppervlakte of tot een bepaalde diepte vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Daarbij geldt het principe dat hoe hoger de verwachting is, des te eerder er onderzoek verplicht is. Een uitsnede van de beleidsadvieskaart is hieronder opgenomen.
Figuur 4.6 Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart
Onderzoek en conclusie
Het plangebied is op de uitsnede met een rode cirkel globaal aangeduid. Af te lezen valt dat het plangebied valt binnen de verwachtingszone 3. De onderzoeksplicht in deze zone geldt voor bodemingrepen vanaf 2.500 m2 én dieper dan 50 cm onder maaiveld.
Gezien de omvang van de voorgenomen ontwikkeling en de beperkte schaal van de beoogde aanpassing van de terreininrichting, kan worden geconcludeerd dat de drempelwaarde van 2.500 m2 niet wordt overschreden. Archeologisch onderzoek is om die reden niet verplicht.
In het bestemmingsplan wordt wel een archeologische dubbelbestemming opgenomen, om te borgen dat indien er in de toekomst ingrepen plaatsvinden die deze drempelwaarde wel te boven gaan, er op dat moment om archeologisch onderzoek gevraagd kan worden.
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig, anders dan de gasleiding die in de paragraaf over externe veiligheid aan bod is gekomen. De vrijwaringszone van deze leiding rijkt niet tot binnen het plangebied. Mede daarom staat het aspect kabels en leidingen de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat stedelijke ontwikkelingsprojecten met een oppervlakte van 100 ha of meer, bestaande uit 2000 woningen of meer, of een bedrijfsvloeroppervlak
van 200.000 m2 of meer mer-beoordelingsplichtig zijn (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2).
De beoogde ontwikkeling blijft ruim onder deze drempelwaarde. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Deze beoordeling is door de initiatiefnemer in een separaat document aan de gemeente aangeboden. Uit de vormvrije m.e.r-beoordeling komen geen noemenswaardige milieu-effecten naar voren die aanleiding geven voor nader onderzoek of een verdere mer-procedure. Het college van burgemeester en wethouders hebben dan ook op 16 april 2019 besloten dat geen milieueffectrapportage hoeft te worden opgesteld (zie bijlage 10).
De wijze van bestemmen en de opzet van de planregels is afgestemd op de systematiek van het bestemmingsplan HOA Develpark. Zowel de oorspronkelijke planregels als de oorspronkelijke verbeelding zijn als uitgangspunt gebruikt voor dit nieuwe bestemmingsplan.
In deze oorspronkelijke bestanden zijn alleen daar aanpassingen doorgevoerd die nodig zijn om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken.
De verbeelding is opgesteld conform de landelijke standaarden voor digitale bestemmingsplannen, zoals die zijn vastgelegd in STRI2012 en SVBP2012.
Enkelbestemmingen
Op de verbeelding zijn in de eerste plaats enkelbestemmingen opgenomen. In dit geval zijn dat de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Groen', die samen het hele plangebied beslaan. Hiermee is vastgelegd welke gronden voor welke vorm van gebruik zijn aangewezen. Deze twee bestemmingen en de begrenzing daarvan zijn overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan HOA-Develpark opgenomen.
Bouwvlakken
Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn twee bouwvlakken opgenomen. In de regels is bepaald dat gebouwen alleen binnen deze twee vlakken zijn toegestaan. In het vigerende plan was één bouwvlak opgenomen (voor de aula), het tweede bouwvlak (voor het crematoriumgebouw) is nieuw toegevoegd. Dit bouwvlak is iets ruimer dan het ontwerp voor het crematoriumgebouw om zo enige flexibiliteit bij de uitwerking te behouden. Om wel vast te leggen dat de omvang niet groter wordt, is in het bouwvlak de maximum bebouwingsoppervlakte van 250m2 vastgelegd.
Om ook enige flexibiliteit te behouden bij de uitwerking van de uit te breiden aula, is ook het bestaande bouwvlak iets verruimd ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Gebaseerd op het ontwerp voor de aula, dat circa 370m2 beslaat, is in het bouwvlak een afgeronde, maximum bebouwingsoppervlakte van 380 m2 vastgelegd waar de aula na uitbreiding aan dient te voldoen.
Dubbelbestemming
Het hele plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 3'. Deze regels, gericht op de bescherming van archeologische verwachtingswaarden, gelden aanvullend op de regels uit de ter plaatse geldende enkelbestemming.
Langs de noord- en westrand van het plangebied, geldt tevens de dubbelbestemming 'Waterstaat', waarmee de ter plaatse aanwezige waterkering wordt vastgelegd.
Gebiedsaanduiding
Het hele plangebied is daarnaast voorzien van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie kijfhoek'.
De regels bij dit bestemmingsplan zijn verdeeld over vier hoofdstukken, die de volgende soorten regels bevatten.
Hoofdstuk 1. Inleidende regels
Conform de landelijke bestemmingsplansystematiek SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten, om op basis daarvan de overige artikelen te kunnen verklaren.
De begripsbepaling bij het begrip 'peil' verdient hier specifieke aandacht. De bouwhoogte van bouwwerken wordt immers gemeten ten opzichte van het peil en het peil is op haar beurt (voor gebouwen en overkappingen) als volgt gedefinieerd: indien de hoofdtoegang daarvan direct aan de weg grenst of ten hoogste 5 m uit de weggrens is gelegen: de hoogte van de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang; in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, maar niet hoger dan de kruin van de weg het meest nabij het bouwwerk gelegen. Zowel de aula als het crematoriumgebouw liggen op meer dan 5 m vanaf de weg en bij beide is het maaiveld ter plaatse hoger dan de kruin van de weg (Munnikensteeg, ter plaatse van de entree). Dit betekent dat de kruin van de weg (ter plaatse van de entree) als peil wordt gehanteerd bij de toetsing van de bouwplannen. Dit levert de situatie op dat het crematoriumgebouw met een ontwerphoogte van 6,4 m wordt gebouwd op een locatie waar het maaiveld ca. 1,4 m hoger ligt dan het punt dat als peil wordt gehanteerd. In het bestemmingsplan wordt om die reden een bouwhoogte van 6,4 m + 1,4 m = afgerond 8 m toegestaan. Voor het crematoriumgebouw is volgens diezelfde redenering een bouwhoogte van 6,5 m (ontwerphoogte) + 0,3 m (hoogteverschil) = afgerond 7 m toegestaan. |
Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels
Op de verbeelding is weergegeven welke bestemming waar geldt, de bestemmingsregels bepalen vervolgens het toegestane gebruik voor deze gronden. Dit betreft de functie die ter plaatse uitgeoefend mag worden als de bebouwing die daarbij is toegestaan.
Groen
De strook rondom het plangebied is bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming is zeer beperkt bebouwing toegestaan.
Maatschappelijk
Het plangebied zelf is bestemd als 'Maatschappelijk', net als in het vigerende plan. Ter plaatse van deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Door middel van de aanduiding 'begraafplaats' is ter plaatse ook de begraafplaats toegestaan. Ten opzichte van het vigerende plan is in de bestemmingsomschrijving toegevoegd dat naast een begraafplaats alleen, ook een crematorium tot de mogelijkheden behoort.
Waarde - Archeologie 3
Deze dubbelbestemming bevat regels die archeologisch onderzoek verplicht stellen bij werken en werkzaamheden groter dan 2.500 m2 én dieper dan 50 cm beneden maaiveld. Deze regels gelden in aanvulling op de ter plaatse geldende enkelbestemming.
Hoofdstuk 3. Algemene regels
Dit hoofdstuk omvat enkele algemeen geldende regels. Deze staan los van de bestemming(en) die op een bepaalde locatie gelden. Het betreft overwegend regels die bepaalden vormen van gebruik in algemene zin verbieden en regels om (eventueel via een afwijkings- of wijzigingsprocedure) ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan mogelijk te maken. Deze neemt de gemeente Zwijndrecht in al haar bestemmingsplannen op.
Daarnaast is een gebiedsaanduiding opgenomen die de ligging in de geluidszone van Kijfhoek aangeeft. Binnen deze zone zijn geen nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan. Ook is in dit hoofdstuk de veprlichting tot het aanleggen van voldoende parkeergelegenheid opgenomen, waarbij is vastgelegd dat dit
Hoofdstuk 4. Overgangsrecht en slotregels
In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Gelet op de wettelijke bepalingen, is het ontwerpbestemmingsplan gedurende een termijn van 6 weken ter inzage gelegd. Binnen deze periode konden door een ieder zienswijzen ingediend worden. Er zijn in de betreffende periode geen zienswijzen ontvangen.
Daarnaast is het ontwerpbestemmingsplan '1e herziening bestemmingsplan HOA - Develpark, Munnikensteeg 50' toegezonden aan de bestuurlijke overlegpartners voor een reactie conform het bepaalde van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) met het verzoek om een reactie te geven op het plan. De bestuurlijke overlegpartners hebben van 16 september 2019 tot en met 23 oktober 2019 de mogelijkheid gekregen om te reageren op het ontwerpbestemmingsplan. Er zijn binnen deze termijn vier reacties binnengekomen. In de Notitie vooroverlegreacties, die als bijlage 11 bij deze toelichting is opgenomen, zijn deze reacties samengevat en van een gemeentelijke beantwoording voorzien.
Uit deze beantwoording blijkt dat naar aanleiding van de reactie van het Waterschap Hollandse Delta aanpassingen in bestemmingsplan zijn doorgevoerd in verband met te realiseren watercompensatie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Bro minimaal inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Het bestemmingsplan Munnikensteeg 50 te Zwijndrecht is een project van Van der Spek Uitvaart. Deze partij is verantwoordelijk voor de uitvoering en financiering van het plan.
Daarnaast zijn er met dit project diverse gemeentelijke kosten gemoeid. Tussen Van der Spek Uitvaart en de gemeente Zwijndrecht is een overeenkomst gesloten die in kostenafspraken voorziet. Het gemeentelijk kostenverhaal is hiermee voldoende gedekt.