direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Brandweerkazerne Papendrecht
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0590.BPBrandweer-3001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Veiligheidsregio Zuid-Holland-Zuid (VRZHZ) heeft enkele jaren geleden de wens uitgesproken om een nieuwe brandweerkazerne in Papendrecht te realiseren. De huidige huisvesting aan de Poldermolen in Papendrecht voldoet niet meer aan de wensen die de VRZHZ nastreeft. De gemeente heeft medewerking toegezegd en vervolgens is gezamenlijk actief gezocht naar een locatie voor een nieuwe brandweerkazerne. Het plangebied aan de Willem Dreeslaan is na een selectie overgebleven als voorkeurslocatie van zowel de gemeente als de VRZHZ. Deze locatie biedt o.a. een betere dekking van de brandweerzorg over de gemeente. Een eerste verkenning van de locatiespecifieke kenmerken heeft geleid tot een grof programma van eisen (PvE) en de constatering dat de kavel fysiek voldoet aan dit PvE. Vervolgens is een eerste schetsontwerp opgesteld voor de nieuwe brandweerkazerne. Dit heeft gediend als input voor dit voorliggende bestemmingsplan.

1.2 Plangebied: ligging en omgeving

Het plangebied ligt aan de Willem Dreeslaan in de buurt Middenpolder in het zuiden van Papendrecht. Het gebied is gelegen op enige afstand van het centrum. Via de Willem Dreeslaan en de Kennedylaan is vanaf het plangebied de weg snel te vervolgen in diverse richtingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPBrandweer-3001_0001.png"

Afbeelding 1.1: ligging van het plangebied op grote schaal.

Het plangebied maakt in de huidige situatie nog deel uit van de gemeentewerf. Deze werf is inmiddels opnieuw ingericht en verkleind, zodat de toekomstige locatie van de brandweerkazerne wordt vrijgespeeld.

Het plangebied wordt globaal begrensd door:

  • de Willem Dreeslaan ten noorden van het plangebied;
  • de (toekomstige) gemeentewerf en de 'Algemene Begraafplaats Papendrecht' ten oosten van het plangebied;
  • Een tuincentrum en Postduivenhoudersvereniging De Luchtbode in het westen.

In afbeeldingen 1.1 t/m 1.3 is de ligging van het plangebied in Papendrecht en de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPBrandweer-3001_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: ligging van het plangebied in de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPBrandweer-3001_0003.jpg" Afbeelding 1.3: huidige functionele structuur rondom het plangebied.

1.3 Geldende bestemmingsplannen/beheersverordeningen

Ter plaatse van het plangebied vigeert, tot op het moment dat het voorliggende bestemmingsplan in werking treedt, de beheersverordening 'Dijkstrook - Middenpolder II' die op 7 juni 2018 door de gemeenteraad van Papendrecht is vastgesteld. In deze beheersverordening kent het plangebied de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' met de aanduiding 'gemeentewerf'. Deze gronden zijn uitsluitend bestemd voor een gemeentewerf. De overige gronden zijn bestemd als 'Groenvoorzieningen'. Deze gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen en overige ondergeschikte voorzieningen. Binnen deze bestemming is alleen het bouwen van andere bouwwerken toegestaan.

Voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van een nieuwe brandweerkazerne. Deze ontwikkeling is zowel vanuit functioneel als ruimtelijk oogpunt strijdig met de vigerende beheersverordening.

In afbeelding 1.4 is een uitsnede van de verbeelding van de vigerende beheersverordening weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPBrandweer-3001_0004.png"

Afbeelding 1.4: Uitsnede uit de vigerende beheersverordening 'Dijkstrook - Middenpolder II' (het plangebied is rood omkaderd).

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Aan de Willem Dreeslaan in Papendrecht zijn in de bestaande situatie de gemeentewerf en het afvalbrengstation gelegen. Zowel de werf als het afvalbrengstation verkeren in slechte staat en daarom is de locatie toe aan vernieuwbouw. In het oostelijke deel van de voormalige gemeentewerf is inmiddels een nieuwe afvalbrengstation gerealiseerd en geopend. Door een efficiëntere inrichting komt het westelijke deel van dit gebied op termijn vrij voor andere ontwikkelingen. Besloten is om hier de nieuwe brandweerkazerne te realiseren.

In het plangebied staan momenteel twee loodsen. In deze loodsen vindt opslag van het gemeentelijk materieel plaats. Zo worden er tractoren, zoutstrooimachines en andere apparaten ten behoeve van het gemeentelijk onderhoud gestald. In de aansluitende bebouwing zijn de kantine en een potiersloge gevestigd. In het eerste kwartaal van 2020 zal de nieuw te realiseren gemeentewerf worden geopend. Tot die tijd blijft de bebouwing in het plangebied nog in gebruik ten behoeve van de huidige gemeentewerf.

In het oosten van het plangebied ligt de primaire verkeersontsluiting van het terrein op de Willem Dreeslaan. De bebouwing in het plangebied bestaat uit twee loodsen die aan elkaar verbonden zijn. De gronden rondom deze bebouwing zijn verhard en doen dienst als parkeer- en opslagterrein.

In het westelijk deel van het plangebied ligt een groenvoorziening in de vorm van een grasveldje. Naast dit grasveld is een secundaire inrit gelegen. Van deze inrit werd alleen op zaterdagen gebruik gemaakt.

In het noorden van het plangebied, tussen het parkeerterrein en de Willem Dreeslaan vormt een groenvoorziening, in de vorm van struiken, een haag en bomen, een buffer tussen de weg en het afvalbrengstation.

In de afbeeldingen 2.1 tot en met 2.4 is een impressie gegeven van de huidige situatie in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPBrandweer-3001_0005.jpg"

Afbeelding 2.1: Huidige situatie (d.d. 8 maart 2019) gezien vanaf P.S. Gerbrandystraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPBrandweer-3001_0006.jpg"

Afbeelding 2.2: Huidige situatie (d.d. 8 maart 2019) gezien vanaf de hoofdontsluiting van de gemeentewerf en het afvalbrengstation.

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPBrandweer-3001_0007.jpg"

Afbeelding 2.3: Huidige situatie (d.d. 8 maart 2019) gezien vanuit westelijke richting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPBrandweer-3001_0008.jpg"

Afbeelding 2.4: Huidige situatie (d.d. 8 maart 2019) van het parkeer- en opslagterrein.

2.2 Toekomstige situatie

Zoals in vorige paragraaf is beschreven, is het nieuwe afvalbrengstation reeds geopend en wordt de nieuwe gemeentewerf momenteel gerealiseerd. Deze nieuwe werf wordt in het eerste kwartaal van 2020 geopend. Deze herontwikkeling van functies centreert zich op het oostelijke deel van het voormalige perceel. Door een efficiëntere inrichting van deze gronden, is het voorliggende plangebied niet meer nodig ten behoeve van de gemeentewerf en kan dit een andere functie krijgen.

Het voornemen bestaat om ter plaatse van het plangebied een nieuwe brandweerkazerne te realiseren. Om te komen tot een goede inrichting van het perceel is, onder andere door middel van een workshop met het brandweerkorps, een variantenstudie uitgevoerd door RoosRos Architecten. Dit heeft geleid tot een zestal scenario's waarbij gekeken is naar verschillende uitrijrichtingen, een aantal ontsluitingen en de positionering van het gebouw op het perceel. In het kader van participatie zijn deze scenario's ook besproken met de omwonenden. Uiteindelijk heeft dit geleid tot de keuze voor een voorkeursvariant. Een impressie van deze voorkeursvariant is weergegeven in afbeelding 2.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPBrandweer-3001_0009.jpg"

Afbeelding 2.5: Impressie voorkeursvariant.

In deze variant wordt het gebouw nagenoeg centraal op het perceel gesitueerd. Het gebouw kent een vierhoekige, asymmetrische bouwvorm en bestaat uit twee bouwlagen. De brandweerwagens worden in het noordelijk deel van het gebouw gestald en zullen door middel van een noordelijke ontsluiting via de Willem Dreeslaan hun weg kunnen vervolgen. Het gedeelte waar de brandweerwagens worden gestald bestaat uit één bouwlaag. In afbeelding 2.6 is een voorlopige doorsnede van het gebouw te zien. Hierin is de locatie van de brandweerwagens in de kazerne weergegeven. In de nieuwe kazerne worden ook kantoorruimtes, omkleedruimtes, overlegruimtes en andere facilitaire ruimtes gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPBrandweer-3001_0010.jpg"

Afbeelding 2.6: Voorlopige doorsnede van de kazerne op basis van het schetsontwerp.

De voorkeursvariant uit afbeelding 2.5 is vervolgens verder uitgewerkt en verfijnd en heeft geleid tot het voorlopig ontwerp zoals opgenomen in afbeelding 2.7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPBrandweer-3001_0011.png"

Afbeelding 2.7: Voorlopig ontwerp brandweerkazerne

De gronden ten oosten en ten zuiden van het gebouw worden ingericht als parkeerterrein voor het personeel en de bezoekers. Ten zuiden van de kazerne is ook voorzien in de ontwikkeling van een fietsenstalling en opslag. De gronden ten zuidwesten van het gebouw worden gebruikt als oefenplaats.

De gronden die in de huidige situatie ingericht zijn als grasveld worden in de toekomstige situatie ingericht als groen talud. Dit talud loopt vanaf maaiveld op tot een hoogte van 3 meter. Het talud zorgt ervoor dat het gebied groen wordt ingepast en dat de akoestisch relevante activiteiten geen overlast naar de omgeving geven. Bovenop dit talud wordt aan twee zijdes een scherm gerealiseerd om de eventuele (geluid)hinder, richting omwonenden, aan deze zijdes verder in te perken.

De groene buffer, die in de huidige situatie het terrein afschermt van de openbare weg, wordt in de toekomstige situatie anders vormgegeven waardoor het gebied transparanter wordt en de kazerne meer zichtbaarheid geniet. In afbeelding 2.8 is een impressie weergegeven van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPBrandweer-3001_0012.jpg"

Afbeelding 2.8: Impressie van de toekomstige situatie, gezien vanaf de Willem Dreeslaan

Verkeer en parkeren

In overleg met de brandweer is afgestemd wat in de huidige situatie de verkeersaantrekkende werking van de kazerne is. Als de aangegeven aantallen volledig 'worst-case' worden ingestoken dan zijn er per dag 204 verkeersbewegingen als gevolg van de nieuwe kazerne. Dit wil zeggen dat op de drukste dag er zoveel bewegingen gegenereerd worden. 24 van deze bewegingen worden gevormd door vrachtwagens die zich ten behoeve van uitrukken en onderhoud verplaatsen. De meeste verkeersbewegingen worden gevormd door het komen en gaan van vrijwilligers die komen oefenen. Een keer per week is een oefenavond waarbij een groot deel van het korps naar de kazerne komt. Alleen op deze avond is sprake van deze 'worst-case' verkeersgeneratie. De overige dagen zal deze lager zijn. Verminderd met de verkeersbewegingen van de vrijwilligers zal de verkeersgeneratie op een 'normale' dag op 144 bewegingen liggen.

Gezien deze beperkte omvang van de verkeersaantrekkende werking, gezien het feit dat de vorige functie ook een bepaalde verkeersaantrekkende werking had en gezien de huidige inrichting van de Willem Dreeslaan leidt dit niet tot een significante toename en/of tot knelpunten.

Via de Willem Dreeslaan en de Kennedylaan kan via de Burgemeester Keijzerweg en de N3 de weg snel vervolgd worden. De kazerne ligt daarmee vanuit verkeerstechnisch oogpunt op een strategisch gunstige locatie. De in- en uitrit van de kazerne is zodanig gesitueerd dat de overlast van inschijnende lichten richting woningen van omwonenden zoveel mogelijk wordt beperkt.

Het parkeren wordt voor een groot deel op eigen terrein opgelost. Op de nieuwe gemeentewerf is ook voorzien in de realisatie van parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen zullen in de toekomstige situatie, in de avonduren, ook gebruikt gaan worden ten behoeve van de brandweer.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.

De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste Rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.

Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het Rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma's.

Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet.

In het SVIR worden geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-) AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien geldende bestemmingsplannen/beheersverordeningen niet voldoen aan het Barro dan moeten deze binnen drie jaar na inwerkingtreding van het besluit zijn aangepast.

Bij besluit van 28 augustus 2012 (inwerking getreden op 1 oktober 2012) is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen hoofdinfrastructuur (reserveringen voor hoofdwegen en landelijke spoorwegen en vrijwaring rond Rijksvaarwegen), de elektriciteitsvoorziening, het regime van de herijkte ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).

In de Barro worden geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Op 1 juli 2017 is de Nieuwe Ladder voor Duurzame Verstedelijking in werking getreden (artikel 3.1.6 lid twee en drie Bro). De nieuwe Ladder is ten opzichte van de voorgaande Ladder vereenvoudigd. De drie treden zijn komen te vervallen en er is een nieuwe bepaling toegevoegd. De Laddertoets geldt alleen voor plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Toetsing aan de nieuwe Ladder houdt in dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Aanleiding voor de verhuizing van de brandweerkazerne is de jarenlange wens om een nieuwe kazerne te realiseren die weer voldoet aan de wensen en eisen van deze tijd. De huidige panden aan de Poldermolen stammen uit het jaar 1985 en zijn verouderd. Deze panden worden na realisatie van de nieuwe kazerne te zijner tijd gesloopt. Voor de nieuwe functie die hier ontwikkeld wordt, zal op dat moment een onderbouwing van de behoefte plaatsvinden.

Gezien het maatschappelijk belang van een voor iedereen veilig Papendrecht én de regionale functie van de brandweer Papendrecht dient er op korte termijn een goed functionerende brandweerkazerne in Papendrecht te worden gerealiseerd. De locatie waarop de kazerne is voorzien, ligt binnen het bestaand stedelijk gebied. Daarmee is de behoefte aan de nieuwe kazerne aangetoond en wordt voldaan aan de ladder.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsbeleid Zuid-Holland

Op 1 april 2019 is het Omgevingsbeleid inwerking getreden. Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening.

Daarnaast zijn in het Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma's en -plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Uit de provinciale opgaven worden samenhangende beleidskeuzes gemaakt, die doorwerken naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de verordening. De ruimtelijke hoofdstructuur maakt met een integraal kaartbeeld inzichtelijk hoe de strategische beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie ruimtelijk samenkomen.

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Zuid-Holland

Door het samenvoegen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk, de provincies en gemeenten een omgevingsvisie te maken. De provinciale Omgevingsvisie bestaat uit de volgende onderdelen:

  • Een beschrijving en kaartbeelden van de ruimtelijke hoofdstructuur;
  • De ontwikkelrichting van het omgevingsbeleid: ambities en sturing;
  • Een beschrijving van de omgevingskwaliteit van Zuid-Holland, waaronder de provinciale inzet voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • De samenhangende beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving.

Ad. 1 Ruimtelijke hoofdstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPBrandweer-3001_0013.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPBrandweer-3001_0014.jpg"

In de ruimtelijke hoofdstructuur is het plangebied gelegen in de stedelijke agglomeratie waar Papendrecht deel vanuit maakt. Voor dit gebied streeft de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. Voorgenomen ontwikkeling voorziet in een binnenstedelijke herontwikkeling van een maatschappelijk belangrijke functie en sluit hierbij aan.

Ad. 2 Omgevingsbeleid: ambities en sturing

De ambitie van de provincie is een slim, schoon en sterk Zuid-Holland. De Provincie gaat uit van zes richtinggevende ambities, waarbinnen een aantal opgaven is geformuleerd:

  • Naar een klimaatbestendige delta
  • Naar een nieuwe economie: the next level
  • Naar een levendige meerkernige metropool
  • Energievernieuwing
  • Best bereikbare provincie
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

Ad. 3 Omgevingskwaliteit

Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. Ofwel een samenvoeging van ruimtelijke kwaliteit (belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde) en milieukwaliteit (gezondheid en veiligheid).

De Omgevingskwaliteit bestaat uit de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland, het toepassen van de leefomgevingstoets (beleidscyclus en monitoring) en een nadere uitwerking van het provinciale beleid. Dit laatste gebeurt door middel van een 'kwaliteitskaart' en bijbehorende 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.

Kwaliteitskaart, richtpunten en gebiedsprofielen

De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en omgevingskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten (de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving), samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. Ontwikkelingen moeten rekening houden met deze richtpunten. De kwaliteiten zijn uitgewerkt in de gebiedsprofielen.

Het plangebied is opgenomen in twee van de vier kwaliteitskaarten. In de laag van de ondergrond is het gebied aangeduid als 'Rivierdeltacomplex'. Hierbij geldt als richtpunt dat in het rivierengebied het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar moet blijven. Voorgenomen ontwikkeling doet niet af aan deze verschillen.

In de laag van de stedelijk occupatie is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Relevante richtpunten voor voorgenomen ontwikkeling zijn:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.

Voorgenomen ontwikkeling voorziet in de ontwikkeling van een brandweerkazerne op de voormalige gemeentewerf. Hierbij wordt een deel van de huidige groenstructuur behouden en de noordelijke groene buffer wordt anders vormgegeven. Er is geen sprake van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en het geheel wordt ingepast in de bestaande stedenbouwkundige structuur. Hiermee is voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de gestelde richtpunten.

Ad. 4 Beleidskeuzes

De provincie heeft 12 provinciale opgaven gedefinieerd, die elk bestaan uit samenhangende beleidskeuzes. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en regels in de verordening. De relevante beleidskeuzes worden hieronder beknopt toegelicht.

Gezondheid en veiligheid

Zorgen voor een gezonde en veilige leefomgeving en het beperken van hinder

Ruimte en verstedelijking

Zorgen voor een zorgvuldig ruimtegebruik en een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied

Met voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien in de realisatie van een nieuwe brandweerkazerne. De huidige brandweerkazerne voldoet niet aan de eisen van de huidige tijd. Om de veiligheid van de regio te kunnen garanderen is het van groot belang om een goed werkende, efficiënte brandweer tot de beschikking te hebben. Een goede huisvesting, waar dit plan in verziet, is hierbij belangrijk.

Deze nieuwe brandweerkazerne wordt gerealiseerd op een deel van de voormalige gemeentewerf. Het afvalbrengstation en deze werf worden efficiënter ingericht waardoor ruimte overblijft voor de ontwikkeling van de nieuwe kazerne. Na ontwikkeling blijft de huidige locatie van de brandweerkazerne over voor ontwikkeling.

Hiermee draagt voorgenomen ontwikkeling bij aan een gezonde, veilige leefomgeving waar zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan.

Programma ruimte
Het Programma ruimte is parallel aan de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening opgesteld. Het Programma ruimte bevat een nadere invulling en operationalisering van ruimtelijk relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. Het is enerzijds een beleidsdocument, namelijk uitwerking van de beleidsbeslissingen, en anderzijds gericht op uitvoering. Het document is toegespitst op de thema's Bebouwde ruimte en mobiliteit, Landschap, groen en erfgoed en Water, bodem en energie.

Ten aanzien van het voorliggende plangebied worden geen specifieke uitspraken gedaan in het programma ruimte.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Papendrecht 2020

Op 2 juli 2009 is de 'Structuurvisie Papendrecht 2020 - een venster naar de toekomst' vastgesteld. De structuurvisie bepaalt de richting van de ontwikkelingen en processen die van belang zijn voor de toekomst van Papendrecht. In de structuurvisie wordt ingezet op een gemeente waarin het voor iedereen goed wonen, leven en werken is. Ontwikkelingen die afbreuk doen aan de toekomst van Papendrecht, wil de gemeente waar mogelijk voorkomen.

De kerndoelstelling van de structuurvisie van Papendrecht is: 'de kwaliteit van leven behouden en versterken'.

De fysieke ruimte om dit in Papendrecht vorm te geven is beperkt. Om goed te kunnen wonen, leven, werken en recreëren in Papendrecht is daarom een 'optimaal en efficiënt ruimtegebruik' van alle gebieden en onderdelen van de gemeente noodzakelijk. Behoud en versterking van de eigenheid van de gemeente is daarbij het vertrekpunt.

Papendrecht wil ook haar identiteit versterken met ontwikkelingen die aansluiten bij de historisch gegroeide, ruimtelijke en functionele diversiteit. Daarnaast is de versterking van de verbinding tussen stad en land een belangrijk onderwerp voor deze structuurvisie.

Om de doelstelling zowel tastbaarder als toetsbaar te maken, zijn deze doorvertaald en uitgesplitst in een aantal prioritaire thema's:

  • Voldoende woningen, van voldoende kwaliteit, voor alle doelgroepen (thema Wonen en woonomgeving);
  • Een toereikend voorzieningenaanbod, toegesneden op de huidige en toekomstige Papendrechtse bevolkingsopbouw (thema Welzijn en voorzieningen);
  • Gevestigd bedrijfsleven behouden en mogelijk maken groei (thema Economie en werkgelegenheid).
  • Voldoende recreatieve mogelijkheden van voldoende kwaliteit voor diverse doelgroepen (thema Omgevingskwaliteit - groen, water, natuur en recreatie);
  • Buitenruimte met gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde (thema Mobiliteit en bereikbaarheid).

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPBrandweer-3001_0015.jpg"

Afbeelding 3.2: Uitsnede uit de structuurvisie (plangebied is rood omcirkeld).

In de structuurvisie is het plangebied aangeduid als 'gemengd gebied' (zie afbeelding 3.2.). In de structuurvisie wordt geen concrete richting voor deze gebieden uiteengezet. Wel is, gezien de ambitie van een Papendrecht waar het goed wonen, leven, werken en recreëren is, het belangrijk om de functies goed op elkaar af te stemmen zodat een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd wordt. In de verdere hoofdstukken van deze toelichting wordt aangegeven op welke manier rekening gehouden wordt met de omliggende functies.

Daarnaast dient de ontwikkeling van de brandweerkazerne ook een groot maatschappelijk belang en draagt het op hoger niveau bij aan de genoemde ambitie. Door de ontwikkeling van een nieuwe brandweerkazerne wordt een fysiek veilige leefomgeving bewerkstelligd.

Visie op het groenblauwe netwerk

Op 12 december 2013 heeft de gemeenteraad van Papendrecht de visie op het groenblauwe netwerk vastgesteld. In deze ruimtelijke visie wordt een ambitie neergezet voor het verder versterken van de groene leefomgeving in Papendrecht.

Met deze visie op het groenblauwe netwerk presenteert het college een schets, een mogelijk toekomstbeeld voor de Papendrechtse groen- en waterstructuur. De visie laat zien waar kansen liggen, waar winst te behalen is en welke keuzemogelijkheden er zijn.

Met het vaststellen van de visie wordt geen uitvoeringsprogramma vastgesteld. De visie zal gebruikt worden als inspiratiekader bij initiatieven en ontwikkelingen.

De groenstructuur in het plangebied zelf maakt geen deel uit van een belangrijke groenstructuur. Het water en het groen ten zuidoosten van het plangebied en een deel van de Willem Dreeslaan maken wel deel uit van een belangrijke groen- en waterstructuur. De ontwikkeling heeft echter geen invloed op deze groen- en waterstructuur.

Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) Papendrecht 2010 - 2020

De mobiliteitsbehoefte van mensen blijft groeien. Daarnaast heeft de gemeente Papendrecht de ambitie om nieuwe economische en sociale ontwikkelingen te realiseren, die extra verkeer zullen genereren. Om te voorkomen dat deze ontwikkelingen ten koste gaan van de leefbaarheid, is integraal afgewogen beleid nodig.

In de structuurvisie van Papendrecht wordt onderkend dat bereikbaarheid en mobiliteit essentiële componenten zijn voor het goed functioneren van de gemeente Papendrecht.

De doelstelling voor het GVVP is als volgt geformuleerd:

"Het behouden, en waar mogelijk versterken, van de leefkwaliteit door het creëren van een duurzaam verkeers- en vervoersysteem met voldoende gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde."

In het GVVP worden geen concrete uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied. Uit dit GVVP blijkt dat de Willem Dreeslaan aangemerkt wordt als gebiedsontsluitingsweg. Voor een brandweerkazerne is het uiteraard van belang dat snel en zonder verdere problemen calamiteiten bereikt kunnen worden. Door de ligging aan de Willem Dreeslaan kan men snel uitrukken en via de nabijgelegen ontsluitingswegen de calamiteiten goed bereiken. De locatie is op het gebied van mobiliteit dan ook strategisch gekozen. Hierdoor wordt een veilige toekomstwaarde van Papendrecht gestimuleerd.

Parkeernormennota Papendrecht 2018

Vanaf 1 juli 2018 kan er bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waarbij een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen benodigd is, niet langer gebruik gemaakt worden van het toetsingskader parkeernormen uit de Bouwverordening. Wanneer er in een bestemmingsplan niets is opgenomen over parkeernormen, kan niet worden afgedwongen dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Om deze reden is de Parkeernormennota Papendrecht 2018 in het leven geroepen.

De gemeente Papendrecht wil de vraag naar parkeergelegenheid op zodanige wijze faciliteren dat de kwaliteit van de openbare ruimte blijft behouden. In de kern is de veroorzaker van de parkeervraag verantwoordelijk voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Het streven zal altijd zijn om de initiatiefnemer parkeren op eigen terrein te laten realiseren. Indien dit niet mogelijk is wordt gekeken naar andere parkeermogelijkheden.

In paragraaf 2.2 is reeds inzicht gegeven hoe omgegaan wordt met het aspect parkeren.

Welstandsnota Papendrecht

Op 25 oktober 2012 heeft de gemeenteraad van de gemeente Papendrecht de 'Welstandsnota Papendrecht 2012' vastgesteld. Het plangebied is in de welstandsnota aangewezen als een 'rechte wijk' met een gewoon welstandsaanzien. Voor de gebieden met een gewoon welstandsniveau heeft de gemeente gekozen voor het handhaven van een goede basiskwaliteit met daarbij voldoende vrijheid voor de burger of ondernemer om invulling te geven aan eigen initiatieven.

Voor het gebied 'rechte wijk' zijn criteria opgesteld met betrekking tot de ligging, massa, architectonische, materiaal en kleur.

Het bouwplan voor de nieuwe brandweerkazerne wordt bij de aanvraag van de omgevingsvergunning ter advisering aan de welstandscommissie voorgelegd. De aanvraag omgevingsvergunning wordt getoetst aan de welstandsnota.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke (on)mogelijkheden inzichtelijk gemaakt. Waar nodig dient een vertaling plaats te vinden naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende dient te borgen.

4.2 Archeologie en cultuur

4.2.1 Kader

Erfgoedwet

De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt de voorgaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien is aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen gold, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling, waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021. Het gaat daarbij om de volgende zaken:

  • Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten
  • Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie
  • Bescherming van stads- en dorpsgezichten

Cultuurhistorie in Omgevingsvisie Zuid-Holland

In de omgevingsvisie Zuid-Holland vormen landschap en cultuurhistorie één van de twaalf provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit'. De opgave is om de cultuurhistorische waarden en natuurlijke karakteristieken van de leefomgeving te beschermen, te versterken en beleefbaar te maken.

Daarnaast is één van de beleidskeuzes in de omgevingsvisie Zuid-Holland het behouden en verbeteren van de waarden van de kroonjuwelen cultureel erfgoed in Zuid-Holland. Dit provincie doet dit om te zorgen voor een beter beschermd, benut en beleefbaar cultureel erfgoed. Dit wordt geregeld door het stellen van kaders via de omgevingsverordening ten behoeve van (historisch landschappelijke kroonjuwelen erfgoed, als specifieke beschermingscategorie voor ruimtelijke kwaliteit.

4.2.2 Onderzoek
4.2.2.1 Archeologische waarden

Uit de archeologische beleidskaart van de gemeente Papendrecht blijkt dat het plangebied ligt in een gebied dat is aangeduid als komgebied waarvoor een middelhoge verwachting geldt. Bij deze middelhoge verwachting geldt een vrijstellingsgens voor bodemingrepen dieper dan 0,3 m -mv en een oppervlakte groter dan 500 m2. Voorgenomen ontwikkeling voorziet in bebouwing met een bruto vloeroppervlak van 1.166 m2. Met voorgenomen ontwikkeling wordt de vrijstellingsgrens overschreden en is archeologisch onderzoek benodigd.

Door SWECO is in juni 2018 archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek verricht in het plangebied. Hieronder worden de belangrijkste resultaten van dit onderzoek uiteengezet. Het volledige onderzoek is te raadplegen in bijlage 1.

Uit het bureauonderzoek is gebleken dat binnen het plangebied mogelijk oever- op beddingafzettingen aanwezig konden zijn van de Papendrechtse meandergordel. De aan te treffen resten konden bestaan uit bewoningsresten bestaande uit sporen (paalkuilen, waterputten, greppels en afvalkuilen) en vondsten (aardewerk, houtskool, bot en afhankelijk van de periode metaal) vanaf de Ijzertijd. De intactheid en conservering van eventueel aanwezige archeologische resten zal, gezien de afdekking door komafzettingen, goed zijn. In het overige deel van het gebied werden komafzettingen verwacht. Deze afzettingen zijn afgezet in laaggelegen en van origine zeer natte milieus; ze waren in het verleden voornamelijk in gebruik als weiland en ongeschikt voor bewoning.

Tijdens het booronderzoek is in het oostelijke deel van het plangebied weliswaar een crevasse of nevengeul van de Papendrechtse meandergordel aangetroffen, maar er zijn geen aanwijzingen die duiden op een potentieel bewoonbaar oppervlak. In het overige deel van het plangebied werden uitsluitend komafzettingen aangeboord. Deze afzettingen wijzen op van origine zeer natte milieus; ze waren in het verleden voornamelijk in gebruik als weiland en ongeschikt voor bewoning.

Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen. De voorgenomen bodemingrepen kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd. Het is niet nodig om een archeologische dubbelbestemming op te nemen in het bestemmingsplan.

4.2.2.2 Cultuurhistorische waarden

In of nabij het plangebied zijn geen monumenten gelegen. Daarnaast blijkt uit de cultuurhistorische atlas van de provincie Zuid-Holland dat het plangebied en de directe omgeving geen cultuurhistorische waarden kennen. Met voorgenomen ontwikkeling worden dan ook geen cultuurhistorische waarden geschaad.

4.2.3 Conclusie

Met voorgenomen ontwikkeling worden geen archeologische en cultuurhistorische waarden geschaad. De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.3 Flora en fauna

4.3.1 Kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden, met wetgeving ten aanzien van soorten en Natura 2000-gebieden. Daarnaast hebben provincies eigen beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN; de voormalige Ecologische Hoofdstructuur of EHS) en overige natuurwaarden buiten het NNN.

Wnb: soorten

Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

Wnb: Natura 2000

De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Door middel van een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

Natuurnetwerk Nederland en natuurwaarden buiten het Natuurnetwerk Nederland

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid).

Natuurwaarden buiten het Natuurnetwerk Nederland

Ook buiten het NNN zijn grote natuurwaarden aanwezig in Zuid-Holland. Behoud, herstel en verdere ontwikkeling van deze natuurwaarden dragen substantieel bij aan de biodiversiteit in de provincie. Aanvullend wordt door de provincie in het Omgevingsbeleid ingezet op de volgende opgaven:

  • het realiseren van een natuurmantel in de vorm van een groenblauwe dooradering rondom de natuurkernen in het NNN;
  • het in stand houden van de belangrijke leefgebieden voor weidevogels in blijvend agrarisch gebied door agrarisch natuurbeheer;
  • het vergroten van de biodiversiteit in recreatiegebieden;
  • het benutten van de mogelijkheden voor tijdelijke natuur op braakliggende terreinen.
4.3.2 Onderzoek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door Sweco in april 2018 een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd. De belangrijkste resultaten van dit onderzoek worden hieronder uiteengezet. De volledige rapportage is te raadplegen in bijlage 2.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt buiten beschermde Natura 2000-gebieden. De directe effecten op deze beschermde gebieden in het kader van voorgenomen ontwikkeling zijn dan ook op voorhand uit te sluiten. Om de externe effecten van de ontwikkeling op de omliggende Natura 2000-gebieden inzichtelijk te maken is door KuiperCompagnons een stikstofdepositie-onderzoek verricht. Dit onderzoek is te raadplegen in bijlage 6.

Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van stikstofgevoelige habitats in de beschouwde Natura 2000-gebieden tijdens de maatgevende aanlegfase maar ook in de gebruiksfase, geen sprake is van een waarneembare toename van de stikstofdepositie. De externe werking van de Wet natuurbescherming veroorzaakt daarom geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van de beschermde natuurgebieden.

Natuurnetwerk Nederland

De voorgenomen ingreep heeft geen effect op beschermde gebieden in het kader van het NNN en ‘gebieden buiten de NNN’. Het plangebied ligt buiten de begrenzing van aangewezen gebieden. In provincie Zuid-Holland is de externe werking van het NNN niet van toepassing. Nader onderzoek in de vorm van een ‘nee, tenzij, procedure’ is derhalve niet noodzakelijk.

Gemeentelijk natuurbeleid

Er is gemeentelijk beleid van toepassing. Het betreft het groenbeleid, zoals omschreven in de Groenbeleidsplan 2015-2024. Hoewel de ontwikkeling plaatsvindt buiten de aangewezen gebieden uit het Groenblauwe netwerk, ligt één van de ecologische structuren tegen de noordoostzijde van het plangebied aan. Om negatieve effecten op het functioneren van deze ecologische structuur te voorkomen, is het noodzakelijk dat hier geen (extra) uitstralende verlichting op valt. Dit kan voorkomen worden door verlichting hier achterwege te laten, dit te bundelen of af te wenden.

In deze notitie is de aanleg- en gebruiksfase van de brandweerkazerne beoordeeld. Beoordeeld is of sprake is van een waarneembare stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitats gelegen binnen Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plan.

Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van stikstofgevoelige habitats in de beschouwde Natura 2000-gebieden tijdens de maatgevende aanlegfase maar ook in de gebruiksfase, geen sprake is van een waarneembare toename van de stikstofdepositie. De externe werking van de ontwikkeling veroorzaakt daarom geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van de beschermde natuurgebieden.

Soortenbescherming

Uit de quickscan is gebleken dat:

  • er beschermde soorten in of in de nabijheid van het plangebied voorkomen. Dit betreffen mogelijk enkele soorten vleermuizen en algemene broedvogels. Voor geen van deze soortgroepen betreft het gebied essentieel leefgebied.
  • er zijn geen effecten op broedvogels te verwachten wanneer uitvoering plaatsvindt buiten het broedseizoen. Dit betreft globaal de periode 15 mei tot en met 15 juli. Opgemerkt moet worden dat de wetgeving geen datumgrenzen kent en dat broedende vogels ook buiten de datumgrenzen beschermd zijn.
  • er komen enkele beschermde soorten voor, waarvoor provinciale vrijstellingen gelden vanwege hun algemeenheid en landelijk gunstige staat van instandhouding. Dit betreft soorten als de bruine kikker, kleine watersalamander, konijn en egel. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van de ontheffingsplicht op grond van de Wet natuurbescherming bij ruimtelijke ingrepen.
  • Voor de aanleg geldt altijd en voor alle soorten de zorgplicht.
4.3.3 Conclusie

Uit het uitgevoerde ecologisch onderzoek blijkt dat geen verbodsbepalingen voor wat betreft de gebiedsbescherming worden overtreden. Wel dient op een verantwoorde manier omgegaan te worden met verlichting in verband met de nabijgelegen ecologische structuur.

Voor wat betreft de soortenbescherming kan worden gesteld dat, indien uitvoering buiten het broedseizoen plaatsvindt, geen verbodsbepalingen overtreden worden.

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling indien aan de genoemde voorwaarden worden gedaan.

4.4 Waterparagraaf

4.4.1 Kader

Er is een groot aantal beleidsstukken dat betrekking heeft op de waterhuishouding. Hieronder wordt één en ander uiteengezet.

Europees en rijksbeleid

Nationaal Waterplan

Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 door de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken vastgesteld.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en het waterschap samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen (bijvoorbeeld wateroverlast of verdroging) in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in de wetgeving en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn Water is opgesteld om de waterkwaliteit is Europa te verbeteren. De richtlijn is sinds 2000 van kracht. In de richtlijn staan afspraken die ervoor moeten zorgen dat uiterlijk in 2027 het water in alle Europese landen voldoende schoon en gezond is.

Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en instandhouder van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.

Provinciaal beleid

Provinciaal Waterplan 2016 - 2021

Op 29 juni 2016 is het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021 in werking getreden. Het Hoofdlijnenakkoord 2015 - 2019 van het college van Gedeputeerde Staten schetst de ambitie om beleid zo veel mogelijk integraal vorm te geven en te anticiperen op de visie die ten grondslag ligt aan de Omgevingswet. Specifiek voor het regionale waterbeleid is hieraan voldaan met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) en de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water. Dit maakt een volledig nieuw regionaal waterplan overbodig. Dit provinciale waterplan is sinds 1 april 2019 opgegaan in het proviniciale omgevingsbeleid.

Beleid waterbeheerder

De waterbeheerder ter plaatse van het plangebied is het Waterschap Rivierenland. Daarnaast is de Beneden Merwede inclusief de buitendijks gelegen gronden in beheer bij Rijkswaterstaat. Het Algemeen Bestuur van het Waterschap Rivierenland heeft in november 2015 het Waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld. De doelen in de planperiode zijn onderverdeeld in drie thema's: waterveiligheid, watersysteem en waterketen. Waterveiligheid gaat over maatregelen aan dijken en het beheer hiervan. Tevens is het waterschap verantwoordelijk voor voldoende en schoon water in het gehele watersysteem. Er wordt gezorgd voor de aan- en afvoer van water, een goed waterpeil en goede grondwatercondities. Het derde thema hangt hier nauw mee samen, het zuiveren van het water in de waterketen.

Daarnaast is het doel dat in 2027 de KRW-doelstellingen voor de waterkwaliteit worden gehaald. Hiervoor is het nodig in de periode 2016 tot en met 2021 een groot aantal maatregelen te treffen om vooral de ecologische waterkwaliteit te verbeteren. Ook het stedelijk gebied zal klimaatbestendig moeten worden gemaakt. Samen met de gemeenten wordt in de planperiode verder ingegaan op de ingeslagen weg om het waterbergend vermogen van stedelijk water te vergroten en de waterkwaliteit te verbeteren. Daarnaast geeft het Waterschap met de gemeenten verder vorm aan de samenwerking in de afvalwaterketen.

4.4.2 Onderzoek

Planlocatie

De herontwikkelingslocatie is gelegen aan de Willem Dreeslaan in het zuidwesten van Papendrecht. Het plangebied bestaat in de huidige situatie voor een groot deel uit verharding. Op het perceel zijn loodsen, een kantine en een portiersloge aanwezig en zijn de gronden rondom deze bebouwing ingericht als parkeer- en opslagterrein. In het westen van het plangebied is een deel ingericht als groenvoorziening in de vorm van een grasveld. Tussen het parkeer- en opslagterrein en de Willem Dreeslaan ligt een groene buffer.

Ontwikkeling

De ontwikkeling omvat de realisatie van een nieuwe brandweerkazerne en de daarbij behorende voorzieningen als parkeerplaatsen en een oefenplaats.

Oppervlaktewatersysteem

Het plangebied is gelegen binnen het peilgebied 'NDW004 Papendrecht'. Binnen dit peilgebied liggen zowel het zomer- als het winterpeil op -1,92 m NAP. In het plangebied zelf is geen water gelegen. Ten zuidoosten van het plangebied is wel een B-watergang gelegen. Deze grenst aan het plangebied maar wordt niet aangetast door voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPBrandweer-3001_0016.jpg"

Afbeelding 4.1: uitsnede van de legger waterschap Rivierenland.

Waterkwantiteit

Voor plannen met een toename van verhard oppervlak zijn compenserende maatregelen nodig. Bij toename van verharding tot 5.000 m2 in stedelijk en landelijk gebied geldt de vuistregel: 436 m3 waterberging per hectare verharding. Bij een toename van meer dan 5.000 m2 verharding in stedelijk of landelijk gebied is maatwerkberekening nodig. Dit moet in overleg met het waterschap worden afgestemd.

Waterbalans

Het plangebied is in de huidige situatie voor een groot deel verhard. Deze verharding bestaat uit de bebouwing en de omliggende (erf)verharding. In het westelijk deel van het plangebied is een grasveld gelegen en tussen het opslag- en parkeerterrein is een groene buffer gelegen, zie afbeelding 4.1.

In tabel 4.1 is de huidige situatie op het gebied van verharding inzichtelijk gemaakt. Hierbij is uitgegaan van de feitelijke situatie.

Feitelijke inrichting   Oppervlakte
(in m2)  
Percentage verharding   Onverhard oppervlak (in m2)   Verhard oppervlak (in m2)  
Groen   1.192   0   1.192   0  
Bebouwing   1.574   100   0   1.574  
Verharding erf   2.069   100   0   2.069  
Totaal   4.835     1.192   3.643  

Tabel 4.1: Huidige situatie verharding

In de toekomstige situatie wordt aan het plangebied de bestemmingen 'Groen' en 'Bedrijf - Brandweerkazerne' toegekend. Bij de berekening is ervan uitgegaan dat de bestemming 'Bedrijf - Brandweerkazerne' volledig mag worden verhard. Binnen de bestemming 'Groen' ligt de functieaanduiding 'ontsluiting'. Ter plaatse van deze aanduiding is de ontsluiting voorzien. Deze in- en uitrit wordt verhard. Voor het overige deel van de bestemming 'Groen' wordt er vanuit gegaan dat geen verharding wordt gerealiseerd. In tabel 4.2 is toekomstige situatie op het gebied van verharding weergegeven.

Bestemming / aanduiding   Oppervlakte
(in m2)  
Percentage verharding   Onverhard oppervlak (in m2)   Verhard oppervlak (in m2)  
Ontsluiting   51   100   0   51  
Groen   1.555   0   1.555   0  
Bedrijf - Brandweerkazerne   3.229   100   0   3.229  
Totaal   4.835     1.555   3.280  

Tabel 4.2: Toekomstige situatie verharding

In tabel 4.3 is het verhard oppervlak in de huidige en toekomstige situatie inzichtelijk gemaakt.

Verhard oppervlak huidige situatie (in m2)   3.643  
Verhard oppervlak toekomstige situatie (in m2)   3.280  
Afname verhard oppervlak (in m2)   363  

Tabel 4.3: Verschil verharding huidige en toekomstige situatie.

Uit deze berekening blijkt dat het verhard oppervlak in de toekomstige situatie afneemt. Watercompensatie is dan ook niet noodzakelijk.

Waterkwaliteit

Voor de nieuwbouw van woningen en andere bebouwing gaan het waterschap en de gemeente uit van een gescheiden rioleringsstelsel. Schoon hemelwater van daken wordt via een hemelwaterafvoerleiding rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd. Afstemming over aansluiting op het rioolstelsel is nog nodig.

Het afvalwater en het regenwater dienen binnen het plangebied gescheiden ingezameld en afgevoerd te worden. Het afvalwater stroomt naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie en het regenwater komt uiteindelijk op het oppervlaktewater terecht. Door het afkoppelen van hemelwater worden vuilwateroverstorten (in de omgeving) tegengegaan. De risico's van watergerelateerde ziekten en plagen worden hierdoor geminimaliseerd. Om dergelijke risico's verder te verkleinen, dienen de waterlopen goed door spoelen; ze mogen dus niet doodlopend zijn.

Voor een goede waterkwaliteit is het van belang dat er bij de bouw geen uitlogende materialen gebruikt worden, om te voorkomen dat het hemelwater, dat wordt afgekoppeld, wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Het gebruik van (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen is niet toegestaan op delen die met hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Als dergelijke materialen toch gebruikt worden, dient het regenwater te worden gezuiverd alvorens het wordt afgevoerd; daarbij valt te denken aan bodempassages, lamellenfilters en bermpassages (van belang is een voldoende zuiveringsrendement). Hemelwater moet in ieder geval op deze wijze gezuiverd worden voordat het wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.

In het plangebied wordt ook geoefend door de brandweer. Bij deze oefeningen zal niet met water worden geoefend. Bovendien worden de auto's "schoon" (zonder olie, chemicaliën etc.) aangeleverd. De wasplaats sluit aan op een olie- en benzine-afscheider (OBAS). Ook hier zal geen verontreiniging van het oppervlaktewater ontstaan.

Veiligheid

Het plangebied is niet gelegen in een beschermingszone van een waterkering.

Kwel en hydrologisch neutraal bouwen

Hydrologisch neutraal bouwen is een belangrijk uitgangspunt van het waterschap. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen (extra) kwel aantrekken. Hydrologisch neutraal betekent dat de grondwateroverlast en kwel niet mogen toenemen ten opzichte van de bestaande situatie. Als het aantrekken van kwel door bouwactiviteiten onvermijdelijk is, dan zijn compenserende maatregelen nodig. De extra kwel moet dan in het plangebied worden geborgen.

Met voorgenomen ontwikkeling wordt geen kwel aangetrokken en zijn compenserende maatregelen dan ook niet benodigd.

Grondwateroverlast

Indien ondergrondse constructies worden gebouwd dient waterdicht gebouwd te worden om te voorkomen dat overlast van grondwater ontstaat.

De meeste drinkwaterbedrijven stellen zich op het standpunt dat koude-warmteopslagsystemen in grondwaterbeschermingsgebieden ongewenst zijn zolang er onduidelijkheid bestaat over de effecten. In of in de nabijheid van het plangebied zijn echter geen grondwaterbeschermingsgebieden of andere milieubeschermingszones aanwezig. Geadviseerd wordt om rekening te houden met een voldoende hoog bouwpeil ten opzichte van het oppervlaktewaterpeil (de drooglegging). Doorgaans geldt voor het maaiveld een drooglegging van 0,70 meter, voor het straatpeil een drooglegging van 1 meter en voor het bouwpeil ene droogleigging van 1,3 meter.

Keur en Legger

Alle handelingen of werkzaamheden in de nabijheid van watergangen en waterschapswegen vallen onder de regels van de Keur. In deze verordening van het Waterschap zijn gebods- en verbodsbepalingen opgenomen om de waterstaatsbelangen veilig te stellen. In de meeste gevallen is een vergunning benodigd.

De Legger is een register waarin functie, afmetingen en onderhoudsplichtigen van wateren (zoals sloten en vaarten), waterbergingen en natuurvriendelijke oevers vastgelegd zijn. Ook geeft de legger de ligging van wateren, waterbergingen en natuurvriendelijke oevers aan, zodat duidelijk is waarop de Keur van toepassing is.

Beheer en onderhoud

Het plangebied grenst aan een B-watergang. Deze is van secundair belang voor het waterbeheer en dient door de aangrenzende eigenaren te worden onderhouden.

4.4.3 Conclusie

Het aspect water vormt in geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.5 Bodem

4.5.1 Kader

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.

Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit (2008) is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren. Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit.

4.5.2 Onderzoek

In mei 2018 is door Sweco een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd voor het plangebied. De belangrijkste resultaten van dit onderzoek worden in deze paragraaf beschouwd, de volledige rapportage is te raadplegen in bijlage 3.

Uit het bodemonderzoek is gebleken dat gezien de resultaten geconcludeerd wordt dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese 'verdachte locatie' strikt genomen juist is. Gezien de relatief lage gehalten, het slechts sporadisch voorkomen van deze verhoogde gehalten en de toekomstige bestemming van de locatie bestaat echter geen aanleiding bestaat tot het verrichten van vervolgonderzoek met een aangepaste hypothese.

Op basis van de uitkomsten van het onderzoek behoeven vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien geen beperkingen te worden gesteld aan het toekomstige gebruik van de locatie als brandweerkazerne.

4.5.3 Conclusie

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaan er geen belemmeringen om de locatie te gebruiken als brandweerkazerne.

4.6 Geluid

4.6.1 Kader

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is langs wegen en spoorwegen een zone waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. De Wgh verlangt inzicht in de akoestische effecten bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten, zoals woningen. Door middel van dit bestemmingsplan worden geen geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt.

4.6.2 Onderzoek

Omdat een brandweerkazerne niet geluidsgevoelig is in de zin van Wgh is akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. In paragraaf 4.8 wordt nader ingegaan op het geluidsaspect dat in het kader van 'bedrijven en milieuzonering' (vanuit de brandweerkazerne zelf) kan ontstaan.

4.6.3 Conclusie

Voor dit bestemmingsplan vormt het aspect geluid, in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh), geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Kader

Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. De jaargemiddelde grenswaarde voor zeer fijnstof (PM2,5) bedraagt 25 µg/m3.

Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 aangepast. Voor PM10 is dat 11 juni 2011 en 1 januari 2015 voor NO2. De grenswaarde voor PM2,5 is vanaf 1 januari 2015 van toepassing.

Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.

Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering kan worden toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

4.7.2 Onderzoek

Voorgenomen ontwikkeling is op basis van de NIBM-regeling niet zonder meer aan te merken als een project dat 'Niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Om te bepalen of het plan alsnog (NIBM) is aan te merken is de NIBM-tool ingevuld. Voor de input van deze tool is gebruik gemaakt van de verkeersaantrekkende werking zoals omschreven in paragraaf 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPBrandweer-3001_0017.jpg"

Afbeelding 4.2: NIBM-berekening

Uit de berekening met behulp van de NIBM-tool blijkt dat het plan als 'NIBM' dient te worden aangemerkt. Nader onderzoek is niet nodig.

Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)

Voor de volledigheid zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het plangebied. Met de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste wegen (de Kennedylaan en de Rondweg) de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. In afbeelding 4.3 zijn de jaargemiddelde concentraties weergegeven voor het peiljaar 2017 ter hoogte van de planlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPBrandweer-3001_0018.jpg"

Afbeelding 4.3: Overzicht concentraties NO2, PM10 en PM2,5, peiljaar 2017 (NSL-monitoringstool 2018).

Uit deze afbeelding blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van het plangebied voor de voorgenoemde stoffen niet meer bedragen dan respectievelijk 26,0 µg/m3, 20,8 µg/m3 en 12,9 µg/m3. De jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) wordt dan ook niet overschreden.

Het plan draagt maximaal 0,34 NO2 bij en maximaal 0,05 PM10. De achtergrondconcentraties zullen dus, inclusief de ontwikkeling, de grenswaarden niet overschrijden.

4.7.3 Conclusie

De ontwikkelingen in dit plan zijn aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Daarnaast zijn ter plaatse van het plan de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Ook wanneer de ontwikkeling hierbij wordt opgeteld, is een overschrijding van de grenswaarden niet te verwachten. Het aspect luchtkwaliteit leidt niet belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

4.8.1 Kader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

4.8.2 Onderzoek

Voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van een nieuwe brandweerkazerne in een gebied waar naast bedrijvigheid ook woningen zijn gelegen. De omgeving van de toekomstige brandweerkazerne wordt aangemerkt als 'gemengd gebied'.

Op basis van de VNG-brochure blijkt dat een brandweerkazerne valt onder milieucategorie 3.1 met een bijbehorende (gereduceerde) richtafstand van 30 meter. Hierbij is geluid het maatgevende aspect. De feitelijke afstand, van de rand van de bestemming 'Bedrijf - Brandweerkazerne' tot de woning die meest dichtbij ligt, is circa 33 meter. De richtafstand wordt daarmee niet gerespecteerd en een nadere afweging dient plaats te vinden. Om de hinder naar de omwonenden inzichtelijk te maken, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit akoestisch onderzoek is te raadplegen in bijlage 5.

Het doel van het onderzoek is het bepalen en beoordelen van de optredende geluidniveaus ten gevolge van de voorgenomen activiteiten van de brandweer ter plaatse van de omliggende woningen. De bedrijfsbeschrijving en de representatieve bedrijfssituatie zijn in overleg met de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid en de brandweer Zuid-Holland Zuid opgesteld.

Uit het onderzoek blijkt dat om voor wat betreft het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de reguliere situatie (zonder prio 1-uitrukkende brandweervoertuigen) aan de grenswaarden kan worden voldaan middels het treffen van de in het onderzoek nader beschreven maatregelen, te weten:

  • De wasplaats is verplaatst van de westzijde naar de zuidzijde van het gebouw.
  • Rond de oefenplaats wordt een akoestische afscherming gerealiseerd. Deze is aan de noord- en westzijde 5 meter hoog en aan de zuidzijde 3 meter hoog. De poort aan de noordzijde, tussen het gebouw en de oefenplaats, wordt eveneens 5 meter hoog en akoestisch gesloten uitgevoerd. Deze doorgang is nodig om voertuigen rondom het gebouw te kunnen laten rijden. De doorgang dient tijdens akoestisch relevante oefeningen (waaronder het oefenen met voertuigen waarbij de voertuigmotor is ingeschakeld) gesloten te zijn.

Uit het onderzoek blijkt dat (zonder prio 1-uitrukkende brandweervoertuigen) in alle beoordelingsperioden maximale geluidsniveaus tot 70 dB(A) op kunnen treden als gevolg van het komen en gaan van de brandweervoertuigen. In beginsel hangen deze geluidniveaus in de avond- en nachtperiode samen met het uitrukken naar een incident dan wel met het terugkeren van een incident. Op grond van artikel 2.22 van het Activiteitenbesluit kan gesteld worden dat deze niveaus van toetsing zijn uitgezonderd.

Wanneer de voertuigen de remise tijdens de oefenavond verlaten kunnen eveneens maximale geluidniveaus tot 70 dB(A) optreden. Deze niveaus zijn in beginsel niet van toetsing uitgezonderd.

Nu in redelijkheid geen aanvullende maatregelen zijn te treffen (zie akoestisch onderzoek) en gelet op het belang van de oefenavonden wordt geadviseerd het bevoegd gezag (OZHZ namens de gemeente) te verzoeken maatwerkvoorschriften te stellen om het gebruik van de voertuigen voor de oefenavond mogelijk te maken.

Uit het onderzoek blijkt dat - naast de maximale geluidsniveaus ten gevolge van het komen en gaan van de voertuigen in de avond- en nachtperiode - aanzienlijke (maximale en equivalente) geluidsniveaus optreden op het moment dat de voertuigen met inschakelde geluidssignalen vertrekken. Gezien de hoogte van deze niveaus moet de raad een zorgvuldige afweging maken, gelet op het maatschappelijk belang van de brandweerkazerne enerzijds en de belangen van de omwonenden anderzijds.

In hoofdstuk 7 van het akoestisch onderzoek zijn ten behoeve van deze afweging diverse criteria uitgewerkt en toegelicht.

4.8.3 Conclusie

De richtafstand uit de VNG-brochure wordt niet gerespecteerd. Uit het onderzoek blijkt dat - naast de maximale geluidsniveaus ten gevolge van het komen en gaan van de voertuigen in de avond- en nachtperiode - aanzienlijke (maximale en equivalente) geluidsniveaus optreden op het moment dat de voertuigen met inschakelde geluidssignalen vetrekken. Dit heeft ertoe geleid dat het ontwerp-bouwplan op een aantal punten is aangepast waarmee sprake is van een acceptabele situatie. Er moeten maatwerkvoorschriften worden vastgesteld ten tijde van het verlenen van de omgevingsvergunning.

4.9 Externe veiligheid

4.9.1 Kader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor kwetsbare objecten wordt in zowel bestaande als nieuwe situaties het niveau van 10-6 per jaar als grenswaarde gehanteerd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn alleen toegestaan onder een gewichtige motivering. Bestaande beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de PR 10-6 contour.

Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Voor het bevoegd gezag geldt met betrekking tot het GR wel een verantwoordingsverplichting.

Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoor

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. In het Bevt staan regels voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen.

Het Bevt hanteert een vaste grens van 200 meter, vanaf de buitenrand van de transportroute, waarbuiten in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Buiten de 200 meter is een verantwoording niet noodzakelijk. Wel geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken buiten de 200 m dient in de toelichting aandacht moet worden gegeven aan de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voor zover het binnen het invloedsgebied van de transportroute is gelegen.

Ten aanzien van de verantwoordingsplicht groepsrisico wordt, net als bij het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), onderscheid gemaakt tussen een volledige verantwoording en een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Een volledige verantwoording kan bovendien achterwege blijven indien kan worden aangetoond dat:

  • a. het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
  • b. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
  • c. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.
  • d. Indien sprake is van een volledige verantwoording dienen maatregelen ter beperking van het GR, alternatieve ruimtelijke ontwikkelingen met een lager GR en mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van de omvang van een calamiteit te worden overwogen. Een beperkte verantwoording houdt wel rekening met de effecten van een calamiteit en vindt alleen plaats als het plangebied binnen het invloedsgebied (effectgebied) van transportassen is gelegen.

In het Bevt zijn tevens plasbrandaandachtsgebieden (PAG) benoemd voor transportroutes. Een PAG is een zone, waarbinnen een aanvullende verantwoording noodzakelijk is met betrekking tot het al dan niet nemen maatregelen om de effecten van een plasbrand te beperken en de zelfredzaamheid van personen.

4.9.2 Onderzoek

Risicobronnen

Externe veiligheid gaat over de invloed van het transport of opslag van gevaarlijke stoffen op de omgeving. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de realisatie van een nieuw kwetsbaar object mogelijk gemaakt, namelijk een brandweerkazerne.

In de omgeving van de locatie zijn verschillende risicobronnen aanwezig. Het betreft de risicobronnen:

  • Vervoer gevaarlijke stoffen over de N3
  • Vervoer gevaarlijke stoffen over de rivier de Beneden Merwede

Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied ten opzichte van deze risicobronnen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0590.BPBrandweer-3001_0019.jpg"

Afbeelding 4.4 : Uitsnede risicokaart en globale ligging plangebied (rode cirkel)

De Beneden Merwede stroomt op circa 390 meter ten zuiden van het plangebied en de N3 bevindt zich op circa 410 meter ten oosten van het plangebied. Langs vervoersassen van gevaarlijke stoffen is een verantwoordingsgebied voor het groepsrisico aanwezig van 200 meter. Het plangebied ligt voor zowel de N3 als de Beneden Merwede ruim buiten deze zone, maar wel binnen de invloedsgebieden van de gevaarlijke stoffen die over zowel de N3 als de Beneden Merwede worden vervoerd. Daarom moet voor beide bronnen een motivatie opgesteld worden over de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

In tabel 4.4 is een overzicht gegeven van de gevaarlijke stoffen die over deze routes vervoerd worden. De cijfers voor de N3 zijn afkomstig uit Regeling Basisnet en de cijfers voor de rivier zijn afkomstig van de risicokaart.

stofcategorie   N3 (wegvak Z115)   Beneden Merwede  
  Invloedsgebied [m]   transporten   Invloedsgebied [m]   transporten  
LF1   45   3.296   35   9.882  
LF2   45   4.222   35   13.958  
LT1   730   289   600   146  
LT2   880   34   -   -  
GF1   40   276   -   -  
GF2   280   603   -   -  
GF3   355   8.435   90   2.135  
GT3   560   191   1.070   196  

Tabel 4.4: Transporthoeveelheden en invloedsgebieden gevaarlijke stoffen N3 en Beneden Merwede.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. In het plangebied worden geen functies mogelijk gemaakt die specifiek bedoeld zijn voor personen met een beperkte zelfredzaamheid, zoals kinderen van 0 tot 4 jaar, ouderen, gehandicapten of gevangenen.

Gezien de grote afstand tussen het plangebied en de transportroutes is het maatgevende scenario een toxisch scenario. Door een incident kan de tankwand scheuren waardoor een groot deel van de toxische vloeistof in korte tijd uitstroomt of direct de lucht in gaat. De toxische stof van de vloeistofplas verdampt tevens deels direct en wordt gedurende korte tijd meegevoerd door de wind. De resterende vloeistof vormt een plas. In het geval van ammoniak kan het gevaar kan door de aanwezigen in het benedenwindse effectgebied opgemerkt worden door de herkenbare geur. Aanwezigen kunnen het beste binnen in gebouwen schuilen tegen de toxische effecten van het scenario.

Mogelijkheden tot voorbereiden van bestrijding van rampen

Ten behoeve van de zelfredzaamheid is het van belang dat het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS) wordt ingezet.

In het kader van een effectieve zelfredzaamheid bij het vrijkomen van toxische stoffen wordt geadviseerd bij ontwikkelingen afsluitbare ventilatiesystemen in gebouwen toe te passen waarmee kan worden voorkomen dat toxische stoffen binnentreden.

Risicocommunicatie naar de toekomstige werknemers / gebruikers van de gebouwen is zeer belangrijk. Bij indiensttreding kunnen werknemers op de externe veiligheidsrisico's worden gewezen en kan onderhavige rapportage worden genoemd. Er kan informatie worden verstrekt over de maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming en bestrijding van incidenten en over de daarbij te volgen gedragslijn. De gemeente heeft in dit kader een informatieplicht

4.9.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid zorgt niet voor belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Duurzaamheid

4.10.1 Kader

Nationaal klimaatbeleid

In het Klimaatakkoord van Parijs (2015 United Nations Climate Change Conference, Parijs) is vastgelegd om de opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder de twee graden Celsius, met het streven een maximale temperatuurstijging van anderhalve graad Celsius te realiseren. Nederland wil, om hierin invulling te geven, gaan naar een CO2-arme energievoorziening in 2050. Een eerste uitwerking van de route naar een CO2-arme economie is vastgelegd in de energieagenda 2016 van het kabinet "Naar een CO2-arme energievoorziening". De energieagenda geeft aan dat "deze transitie vraagt om een drastische reductie van het gebruik van fossiele energie, tot dichtbij nul in het jaar 2050.

Duurzaam bouwen

Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu zodat kan worden voorzien in de behoefte van de huidige generatie zonder dat voor toekomstige generaties de mogelijkheid wordt ontnomen om ook in hun behoeften te kunnen voorzien. Duurzaam bouwen is daarmee onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving.

Toekomstperspectief 'Drechtsteden Energieneutraal 2050'

Drechtsteden heeft de ambitie om energieneutraal te zijn in 2050. Dat kan door minder energie te gebruiken en alle energie die in 2050 nog nodig is duurzaam op te wekken.

Het toekomstperspectief ‘Drechtsteden Energieneutraal 2050’ is een ambitieus perspectief. Het geeft een richting waarmee de regio Drechtsteden een heel eind komt op de weg naar energieneutraal, niet als blauwdruk maar eerder als stip op de horizon. Het is bedoeld ter onderbouwing van de investeringen die gedaan moeten worden.

Het perspectief is opgebouwd uit 9 integrale bouwstenen. Dit zijn de ‘draaiknoppen’ om als regio energieneutraal te worden.

  • Drechtsteden los van het aardgas
  • Energiebesparing door stedelijke herstructurering Drechtsteden
  • Nieuwbouw Drechtsteden realiseren als energieleverende woningen
  • Transport en logistiek energiezuinig
  • Drechtse Industriegebieden met smart-grid neutraal en leverend maken
  • Het landschap van Drechtsteden als energiebron
  • Aanleg/aanpassen netwerk voor elektriciteitsopwekking, buffering en distributie
  • Stimuleren van energie-initiatieven
  • Investeren in duurzame opwekking buiten de regio
4.10.2 Onderzoek

Bij voorgenomen ontwikkeling wordt de BENG-norm toegepast. Dit wil zeggen dat de kazerne als Bijna Energie Neutraal Gebouw wordt uitgevoerd. Bij het materiaalgebruik wordt daarnaast gekeken naar het gebruik van duurzame materialen in combinatie met het hergebruik van materialen. Op deze manier wordt aangesloten bij de duurzaamheidsambities van de gemeente Papendrecht en de Drechtsteden.

4.10.3 Conclusie

Het plan is in overeenstemming met de duurzaamheidsambities die door het Rijk, de Drechtsteden en Papendrecht worden gesteld.

4.11 M.e.r.-beoordeling

4.11.1 Kader

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor projecten met grote milieugevolgen, een plan-m.e.r. op te stellen. Onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn.

4.11.2 Afweging en conclusie

Voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van een nieuwe brandweerkazerne. Een dergelijke ontwikkeling is aan te merken als een stedelijk ontwikkelingsproject (D 11.2). De omvang van het project blijft ruim onder de drempelwaarde van een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2.

Dat de voorgenomen activiteit onder de drempelwaarde ligt is al een belangrijke aanwijzing voor de conclusie dat geen MER of mer-beoordeling noodzakelijk is. De toetsing aan de selectiecriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling moet in dat licht worden bezien en zal dan ook met name gericht zijn op bijzondere situaties in of om het plangebied.

De selectiecriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling zijn:

  • Kenmerken van het project;
  • Plaats van het project;
  • Kenmerken van het potentiële effect van het project.

In het kader van de voorliggende ontwikkeling zijn in deze plantoelichting de diverse (milieu)aspecten zorgvuldig afgewogen. Per aspect is bepaald of de ontwikkeling gevolgen heeft voor de (milieu)aspecten bedrijven- en milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodemgeschiktheid, flora en fauna, water, archeologie, cultuurhistorie, verkeer en parkeren. Uit deze afweging volgt dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten, waardoor het uitvoeren van een MER niet zinvol is. Een besluit om hiervan af te zien wordt door het college genomen en dit besluit wordt genomen voordat wordt beslist over het opstarten van de formele procedure.

Hoofdstuk 5 Juridische opzet

5.1 Planmethodiek

Het uitgangspunt van dit bestemmingsplan is om de ontwikkeling van de brandweerkazerne mogelijk te maken. Bij de opzet van het plan is gekozen van de eindbestemmingen 'Bedrijf - Brandweerkazerne' en 'Groen'. Voor deze bestemmingen is zoveel mogelijk aangesloten op de regelingen uit de meest recente beheersverordening. Dit om het plan op een eenvoudige manier op te nemen in een toekomstige versie van de gemeentebrede beheersverordening. Hiermee wordt de uniformiteit en toetsbaarheid vergroot.

5.2 Regels

5.2.1 Algemeen

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels (hoofdstuk 1)
  • Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)
  • Algemene regels (hoofdstuk 3)
  • Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)

Hierna wordt een korte toelichting gegeven op de in het plan voorkomende artikelen.

5.2.2 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "Wijze van meten" opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten dient te worden.

5.2.3 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Hierna volgt een toelichting per artikel.

'Bedrijf - Brandweerkazerne'

De gronden waarop de nieuwe brandweerkazerne is voorzien, zijn bestemd als 'Bedrijf - Brandweerkazerne'. De locatie waarop volgens het schetsplan de daadwerkelijke bebouwing van de kazerne komt, kent een bouwvlak. Op de gronden buiten dit bouwvlak zijn alleen andere bouwwerken toegestaan. In de regels zijn aan deze andere bouwwerken hoogtebeperkingen opgelegd, en zijn maximum aantallen voor masten e.d. opgenomen. Daarnaast is de maximale bouwhoogte van de toekomstige kazerne expliciet aangeduid.

'Groen'

Tussen de brandweerkazerne en de bijbehorende voorzieningen en de Willem Dreeslaan is voorzien in een groenstrook. Deze strook is bestemd als 'Groen'. Daarnaast zijn de gronden naast en aan de achterzijde van de oefenplaats ook deze bestemming toegekend. Binnen deze bestemming is het bouwen van gebouwen niet toegestaan. Alleen het bouwen van, een beperkt aantal bouwwerken is toegestaan. Binnen deze bestemming is het toegestaan om een ontsluiting ten behoeve van de kazerne te realiseren. Dit is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de functieaanduiding 'ontsluiting'.

5.2.4 Hoofdstuk 3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 van de regels worden enkele algemene regels gegeven, zoals de anti-dubbeltelregel. Ook worden algemene gebruiksregels gegeven. Daarnaast worden enkele algemene afwijkings- en wijzigingsregels gegeven die de flexibiliteit van het plan vergroten.

5.2.5 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Exploitatieverplichting

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze kosten te verhalen op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.

In dit geval zijn de gronden in gemeentelijk eigendom en blijven ze dit in ieder geval tot aan het moment van planologisch onherroepelijkheid van het voorliggende bestemmingsplan. Het bovenstaande is dan ook niet van toepassing op dit plan. Het kostenverhaal wordt verdisconteerd in de gronduitgifte.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van een nieuwe brandweerkazerne. Deze kazerne wordt op een zorgvuldige wijze ingepast. Bovendien is de ontwikkeling met de omgeving afgestemd. Bij de keuze voor het definitieve scenario en de invulling hiervan zijn de omwonenden namelijk geïnformeerd door middel van meerdere bewonersavonden.

Een brandweerkazerne die voldoet aan de eisen van deze tijd is van belang voor Papendrecht én de regio. Met deze ontwikkeling wordt een groot maatschappelijk belang gediend.

Deze ontwikkeling is passend binnen de ruimtelijk kaders van de gemeente en heeft als uitgangspunt de bestaande ruimte beter in te richten en de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. Op dinsdag 18 juni 2019 heeft een inloopavond plaatsgevonden. Tijdens deze avond zijn omwonenden bijgepraat over het voorontwerpbestemmingsplan.

Daarmee wordt verondersteld dat er voldoende draagvlak is. Bovendien is in de bestemmingsplanprocedure de mogelijkheid geboden om inspraakreacties en zienswijzen in te dienen (zie ook hoofdstuk 7 van deze toelichting).

Gezien het bovenstaande wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan voldoende gewaarborgd geacht.

6.3 Handhavingsaspecten

Inleidend

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening. Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder omgevingsvergunning voor het bouwen, bouwen in afwijking van een verleende vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en voor werkzaamheden (de vroegere aanlegvergunning) en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een afwijking.

Er zijn twee vormen handhaving te onderscheiden: preventieve en repressieve handhaving.

Preventieve handhaving bestaat uit actief toezicht door of namens de gemeente door bijvoorbeeld regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen en regelmatige gebiedscontroles. Vervolgens worden in het kader van preventieve handhaving duidelijke en maatschappelijk geaccepteerde regels opgesteld en aandacht besteed aan communicatie en voorlichting.

Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van publiekrechtelijke middelen bij geconstateerde overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van bestuursdwang. Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en privaatrechtelijk actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Repressieve handhaving heeft als primaire doel een einde te maken aan een specifieke overtreding van de Wro of de Woningwet.

De handhaafbaarheid van een bestemmingsplan is met name afhankelijk van het draagvlak van de regels onder de burgers en van de duidelijkheid van de regels.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Voorbereidingsfase

Vooraankondiging

Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient voorafgaand aan een procedure van een bestemmingsplan waarin een ruimtelijke ontwikkeling wordt gefaciliteerd, een vooraankondiging te worden gepubliceerd waarin de gemeente aangeeft een bestemmingsplan voor te bereiden. Deze vooraankondiging heeft voor dit plan plaatsgevonden op 5 juni 2019.

Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan is voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure voor inspraak vrijgegeven. Gedurende de inspraaktermijn zijn ingezetenen in de mogelijkheid gesteld schriftelijke en/of mondeling te reageren op het bestemmingsplan.

De ontvangen inspraakreacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota van inspraak en overleg, welke is opgenomen in bijlage 7. Naar aanleiding van deze inspraakreacties is het plan aangepast. Ook zijn er enkele, niet inhoudelijke, ambtshalve wijzigingen doorgevoerd.

Overleg

Conform artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In dit kader is het voorontwerpbestemmingsplan voor advies toegezonden aan diverse instanties.

De ontvangen inspraakreacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota van inspraak en overleg, welke is opgenomen in bijlage 7. Deze reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het plan.

7.2 Ontwerpfase

Na afronding van de inspraakprocedure en het vooroverleg is de formele bestemmingsplanprocedure gestart. De aanpassingen die volgden uit de inspraakreacties en de overlegreacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 21 november 2019 t/m 2 januari 2020 ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Gedurende deze periode is één zienswijze van het waterschap Rivierenland ingediend. Deze zienswijze is samengevat en beantwoord in de Nota van zienswijzen, welke is opgenomen in bijlage 8. De zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het plan.

7.3 Vaststellingsfase

Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.